Nieuwsbrief Jaargang 32 # 1

Uitgebracht op : 03-04-2018

Nieuwe fiscale maatregelen (niet gepubliceerde maatregelen werden aangeduid met * naast de rubriek)

In de loop van het voorjaar werden een hele reeks nieuwe maatregelen bekend, zowel op Vlaams, federaal als op Europees niveau. Voor Vlaanderen verwijzen wij naar de op stapel staande hervormingen in de erfbelasting en de registratiebelasting. Op federaal niveau staat een hervorming van het vennootschapsrecht in de steigers.
De hervorming van de vennootschapsbelasting, die wij reeds aankondigden in onze nieuwsbrief van 28 december 2017 werd intussen in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2017 gepubliceerd. Wij gaan ook in op de hervorming van het erfrecht, die ingaat op 1 september 2018. Op Europees niveau komst er een meldingsplicht voor grensoverschrijdende fiscale constructies, die in Belgische wetgeving zal moeten worden omgezet. Daarnaast zijn er ook ingrijpende wijzigingen inzake databescherming.

A.    Voor alle belastingplichtigen

1.     Onkostenvergoedingen voor binnenlandse dienstreizen

Het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt (BS 19 juli 2017) wijzigt de regels voor de forfaitaire onkostenvergoedingen die gelden voor federale ambtenaren.

Deze wijziging heeft gevolgen voor de forfaitaire onkostenvergoedingen in de privésector, die gebaseerd zijn op de regels die gelden voor federale ambtenaren.

Wanneer een werknemer kosten maakt voor het werk en de werkgever betaalt deze kosten terug, dan is deze onkostenvergoeding belastingvrij. Deze vergoeding kan ook bepaald worden op een vast bedrag, op voorwaarde dat deze forfaitaire vergoeding aan ernstige normen beantwoordt.

De fiscus gebruikt traditioneel de bedragen die de overheid aan haar ambtenaren betaalt als een onkostenvergoeding die beantwoordt aan dergelijke ernstige normen.

Dit wordt door de fiscus bevestigd in haar circulaire 2018/C/8 van 22 januari 2018.

De forfaitaire onkostenvergoeding mag voor een (binnenlandse) dienstreis die ten minste zes uur maximaal 16,73 euro bedragen (geïndexeerd bedrag met ingang van 1 september 2017), met een maandelijks maximum van 16 keer het dagelijkse forfait. Een werknemer die moet overnachten tijdens zijn dienstreis kan een vergoeding krijgen van maximaal 125,50 euro (geïndexeerd bedrag met ingang van 1 september 2017).

Een dergelijke vergoeding wordt beschouwd als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever, die belastingvrij blijft bij de werknemer en waarvoor geen bewijsstukken nodig zijn.

Voor kosten voor buitenlandse dienstreizen is een ander regime van toepassing. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 28 december 2017.

2.     Wettelijke intrestpercentages in 2018

De wettelijke intrestvoet is het intrestpercentage dat van toepassing is in burgerlijke zaken en in bepaalde handelszaken (bv. voor een transactie tussen een handelaar en een particulier) en werd ingevoerd bij wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest (BS 7 mei 1865), laatst gewijzigd bij programmawet van 27 december 2006 (BS 28 december 2006).

Deze wettelijke intrestvoet bedraagt met ingang van 1 januari 2018 2,00 % (mededeling van de Administratie van de Thesaurie, BS 11 januari 2018). De intrest is in vergelijking met vorig jaar niet gewijzigd (mededeling van de Administratie van de Thesaurie, BS 27 januari 2017).

Dezelfde wet bepaalt dat de wettelijke rentevoet in fiscale zaken tot 31 december 2017 steeds 7 % bedroeg, onafhankelijk van de ontwikkeling van de wettelijke intrest. De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 (BS 29 december 2017) heeft de wettelijke intrestvoet in fiscale zaken met ingang van 1 januari 2018 gewijzigd.
De rentevoet wordt voortaan gekoppeld aan de OLO-rente op 10 jaar, met een minimum van 4 % voor nalatigheidsintresten (intresten verschuldigd door belastingschuldigen die niet tijdig hun belasting betalen) en 2 % voor moratoriumintresten (intresten verschuldigd door de Staat die belastingen moet terugbetalen). Dit zijn met ingang van 1 januari 2018 ook de effectieve tarieven.

Bovendien zullen de moratoriumintresten niet meer automatisch beginnen te lopen. De belastingplichtige moet hiervoor de fiscus expliciet in gebreke stellen. Moratoriumintresten zullen evenmin verschuldigd zijn indien de belastingplichtige niet geïdentificeerd of gelokaliseerd kan worden.

Handelstransacties die vallen onder de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (BS 7 augustus 2002) vallen onder een ander intrestpercentage. Volgens deze wet is bij handelstransacties tussen ondernemingen en tussen ondernemingen en overheden een afzonderlijk interestpercentage van toepassing.

Dit percentage bedroeg voor het tweede semester van 2017 8,00 % (mededeling FOD Financiën, BS 13 juli 2017).
Voor het eerste semester van 2018 bedraagt dit percentage eveneens 8,00% (mededeling FOD Financiën,
BS 24 januari 2018).

3.     Onroerende verhuur met btw*

In de huidige regeling is onroerende verhuur niet onderworpen aan btw. De federale ministerraad heeft tijdens de begrotingscontrole een hervorming van de btw-regels voor onroerende verhuur goedgekeurd.

De nieuwe regeling voorziet in een optionele btw-heffing voor de verhuur van professionele gebouwen in een b2b-context. Zowel de professionele verhuurder als de professionele huurder moeten uitdrukkelijk voor de btw-toepassing opteren.

De regeling zou starten vanaf 1 oktober 2018, voor nieuw op te richten gebouwen waarvan de eerste oorzaak van opeisbaarheid zich voordoet na deze datum. Lopende verhuurcontracten komen niet in aanmerking. Voor opslagplaatsen en magazijnen zou de nieuwe maatregel wel direct gelden. De herzieningstermijn voor de verhuurde gebouwen bedraagt 25 jaar.

Daarnaast voorziet het ontwerp een verplichte btw-heffing voor de kortdurende verhuur van onroerende goederen
(zowel in b2b- and b2c-context).

4.     Ontwerprichtlijn meldingsplicht fiscale planningsconstructies*

In de nasleep van de Panama Papers en de Paradise Papers bepaalt een voorstel van Europese richtlijn dat fiscale adviseurs (o.a. cijferberoepers en advocaten) informatie over bepaalde agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies aan hun belastingautoriteiten zullen moeten melden.

Het voorstel van richtlijn (voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies, ) legt aan de fiscale adviseurs zal aan fiscale adviseurs de verplichting opleggen om dergelijke constructies aan hun belastingautoriteiten te melden indien zij, in het kader van hun beroep, bij het bedenken en promoten ervan betrokken zijn. Aan deze meldingsplicht wordt verder ook een systeem van uitwisseling van informatie gekoppeld.

Dit voorstel van richtlijn werd als principe door alle lidstaten aanvaard.

De definitief te publiceren richtlijn moet dan nog door de lidstaten worden omgezet in hun eigen wetgeving.
Bij de recente begrotingscontrole gaf de regering aan haast te willen maken met de omzetting. Zo zou meldingsplicht ingaan vanaf 2020, maar zouden wel constructies moeten gemeld worden die vanaf 1 juli 2018 worden opgezet.

Veel is evenwel tot op heden nog niet duidelijk, o.a. hoe moet worden omgegaan met het beroepsgeheim van cijferberoepers en advocaten. Mogelijks schuift de meldingsplicht dan door naar de cliënten.

5.     Aftrekbeperking boetes

In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting worden in de toekomst alle administratieve boeten opgelegd door overheden, ook indien zij geen strafrechtelijk karakter hebben of slaan op een aftrekbare belasting,
niet aftrekbaar. Het gaat dan o.m. over proportionele btw-boeten, boeten inzake registratierechten, onroerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing, verhogingen van sociale bijdragen of gemeentelijke administratieve sancties. Vergoedingen die aan te merken zijn als retributies (bv. parkeerretributies) blijven aftrekbaar.

Deze wijziging, die ingaat vanaf 1 januari 2020, zal ook gelden in de personenbelasting.

B.    Voor vennootschappen en verenigingen

1.     Intresten debet rekening-courant

Indien een bedrijfsleider aan zijn vennootschap goederen of gelden onttrekt (behalve in geval van de gewone opname van loon of dividenden), wordt er een schuld gecreëerd van de bedrijfsleider aan zijn vennootschap. Deze schulden worden doorgaans geboekt op het debet van de rekening-courant.

De bedrijfsleider is dan intrest verschuldigd aan zijn vennootschap. Voor het aanslagjaar 2018 werd het percentage van deze intresten bepaald op 8,78% (K.B. 26 januari 2018, BS 30 januari 2018).
Vorig aanslagjaar bedroeg deze intrest 9,27 %.

2.     Bedragen vrijwilligersvergoeding 2018

Organisaties zonder winstoogmerk (o.m. vzw’s) die werken met vrijwilligers kunnen, onder bepaalde voorwaarden,
hun vrijwilligers een forfaitaire onkostenvergoeding geven.

Voor aanslagjaar 2019 (vergoedingen van 2018) bedraagt deze maximale vergoeding € 34,03 per dag en € 1.361,23
per jaar, zo blijkt uit het 17de addendum van 16 februari 2018 bij de circulaire nr. Ci.RH.241/509.803 (AAFisc Nr. 8/2003) van 5 maart 1999.

Zolang per vrijwilliger deze grenzen niet overschreden worden, zijn de vergoedingen niet belastbaar en niet onderworpen aan RSZ. Het spreekt voor zich dat deze forfaitaire onkostenvergoeding in principe niet kan worden gecombineerd met een terugbetaling van werkelijk kosten op basis van kostennota’s. Enkel een beperkte combinatie met een terugbetaling van werkelijk afgelegde kilometers is mogelijk.

3.     Hervorming vennootschapsrecht*

De laatste grote wijziging in het Belgische vennootschapsrecht dateert reeds van 1999 met de invoering van het wetboek van vennootschappen.

In de zomer van 2017 bereikte de ministerraad een akkoord over de voorontwerpen van de wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht (Parl. St. Kamer 2017-18, nr. 54K2828001) en de wet tot invoering van het wetboek van vennootschappen en verenigingen, waar het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht al enkele jaren aan werkte
(zie Parl. St. Kamer 2015-16, nr. 54K1500001). Deze voorontwerpen beogen een ingrijpende hervorming van het Belgische vennootschaps- en ondernemingsrecht. Wij geven u de krachtlijnen van de hervorming.

Er zal een eenvormig ondernemingsbegrip worden ingevoerd, waarbij geen onderscheid meer zal worden gemaakt op basis van het criterium van het stellen van daden van koophandel. Ook vrije beroepers, landbouwers en vzw’s zullen binnen het ondernemingsbegrip vallen en dus ook binnen het toepassingsgebied van het insolventierecht vallen.

Het aantal vennootschapsvormen zal worden gereduceerd tot vier: de maatschap (eenvoudig in oprichting, maar met persoonlijke en onbeperkte aansprakelijkheid), de coöperatieve vennootschap (voor minstens drie aandeelhouders, allen beperkt aansprakelijk), de besloten vennootschap (vroegere bvba, zonder startkapitaal) en de naamloze vennootschap (voor grote bedrijven, met startkapitaal). Het onderscheid tussen burgerlijke en handelsvennootschappen komt te vervallen.

Andere nieuwigheden betreffen de eenhoofdigheid in de bv en de nv, waardoor een vennoot volstaat om een bv of nv op te richten. Of het gaat om een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zal ook niet langer relevant zijn. De bv zal ook dichter aanleunen bij de nv en zal o.m. aandelen vrij overdraagbaar kunnen maken en beursgenoteerd kunnen zijn.
De aansprakelijkheid zal worden beperkt in functie van de omvang, de omzet en het balanstotaal van de onderneming.

De nieuwe rechtsregels moeten ook helpen om het hoofd te bieden aan Europese evoluties en tendensen, zoals mobielere vennootschappen.

4.     Fairness tax vernietigd door Grondwettelijk Hof

De fairness tax werd in aanslagjaar 2014 ingevoerd als een soort minimumbelasting voor multinationals die in België door de toepassing van de notionele intrestaftrek of de overdracht van fiscale verliezen geen of nauwelijks belasting betaalden. De wet houdende diverse bepalingen van 30 juli 2013 (B.S. 1 augustus 2013) voerde deze fairness tax in via de invoering van een nieuw artikel 219ter in het wetboek van de inkomstenbelastingen.

Deze fairness tax is een bijkomende aanslag van 5,15 % waaraan vennootschappen in bepaalde gevallen worden onderworpen wanneer ze een dividend uitkeren. De berekeningsgrondslag van de fairness tax heeft veel weg van hogere wiskunde. Wij verwijzen hiervoor naar onze online actualiteit van 26 augustus 2013.

Tegen deze fairness tax werd een vernietigingsberoep ingediend bij het Grondwettelijk Hof, die op haar beurt een prejudiciële vraag stelde aan het Europees Hof van Justitie. Het Grondwettelijk hof besliste uiteindelijk in haar arrest
nr. 24/2018 van 1 maart 2018 dat de fairness tax wordt vernietigd wegens strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel. Het heeft hierbij evenwel ook beslist dat de gevolgen van de fairness tax voor de aanslagjaren 2014 tot en met 2018 gehandhaafd blijven.

5.     Hervorming vennootschapsbelasting

i.          Nieuwe tarieven inzake vennootschapsbelasting

De hervorming van de vennootschapsbelasting bevat o.m. een tariefverlaging. Het oude nominale tarief bedroeg 33 %, waarbij voor kleine vennootschappen met een belastbaar inkomen beneden de € 322.500,00 een verlaagd opklimmend tarief gold. De vennootschapsbelasting werd verhoogd met een aanvullende crisisbijdrage ten belope van 3 %.

In de nieuwe regeling wordt het nominale tarief van de vennootschapsbelasting verlaagd, tot 29 % vanaf 1 januari 2018 en tot 25 % vanaf 1 januari 2020. Voor kleine vennootschappen (dit betekent voortaan klein in de zin van artikel 15, § 1-6) W.Venn.) is er een verlaagd tarief van 20 % op de eerste schijf van belastbare inkomsten tot € 100.000,00.
Ook de uitsluiting van het verlaagd tarief ingeval de vennootschap meer dan 13 % van het werkelijk gestort kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk uitkeerde, werd geschrapt.

De aanvullende crisisbijdrage wordt verlaagd tot 2 % in 2018 en vanaf 2020 afgeschaft.

ii.          Hervorming notionele intrestaftrek

In het kader van de hervorming blijft de notionele intrestaftrek bestaan, doch in een ingeperkte vorm.

Met ingang van aanslagjaar 2019 zal het in aanmerking te nemen risicokapitaal en de bijhorende aftrek niet langer worden bepaald op basis van het totale bedrag van het eigen vermogen, maar op basis van de aangroei van het eigen vermogen ten opzichte van het voortschrijdend gemiddelde van de vijf voorbije jaren.

Het tarief van de notionele intrestaftrek voor aanslagjaar 2019 (boekhoudingen afgesloten op 31 december 2018 of in 2019 voor 31 december) kan ook reeds worden berekend en bedraagt 0,746 %. Voor kleine vennootschappen bedraagt het tarief 1,246 %.

Voor het vorig aanslagjaar bedroeg het tarief inzake notionele intrestaftrek 0,237 %
(0,737% voor kleine vennootschappen).

iii.          Hervorming vennootschapsbelasting: minimum belastbare basis

In het kader van de hervorming wordt er met ingang van aanslagjaar 2019 een beperking ingevoerd op de overgedragen aftrek van de definitief belaste inkomsten (DBI), de overgedragen aftrek voor innovatie-inkomsten, de overgedragen beroepsverliezen, de overgedragen aftrek voor risicokapitaal (notionele intrestaftrek) en de hervormde aftrek voor risicokapitaal.

Deze aftrekposten worden voortaan beperkt tot een bepaalde “korf”. Deze korf bedraagt € 1.000.000,00 vermeerderd met 70 % van de resterende winst die deze € 1.000.000,00 overstijgt.

Kleine vennootschappen zijn, voor de overgedragen verliezen, gedurende de eerste vier belastbare tijdperken vanaf hun oprichting niet onderworpen aan deze beperking.

iv.          Hervorming vennootschapsbelasting: bestrijding van vervennootschappelijking

Kleine vennootschappen kunnen slechts genieten van het verminderd tarief in de vennootschapsbelasting indien minstens een bedrijfsleider een minimumbezoldiging ontvangt. Tot 31 december 2017 bedroeg deze minimumbezoldiging
(bruto) € 36.000,00. In het kader van de hervorming wordt de minimumbezoldiging met ingang van 1 januari 2018 op € 45.000,00 gebracht. Indien het belastbaar inkomen van de vennootschap minder bedraagt dan € 45.000,00 moet minstens het belastbaar inkomen worden uitgekeerd als bezoldiging.

Verder voorziet een nieuw artikel 219quinquies WIB 1992 in een afzonderlijke aanslag indien de bezoldiging minder bedraagt dan het minimumbedrag. De afzonderlijke aanslag zal worden gevestigd op het tekort en bedraagt 5 % vanaf aanslagjaar 2019. De aanslag is fiscaal aftrekbaar.

De afzonderlijke aanslag is niet van toepassing op kleine vennootschappen gedurende de eerste vier belastbare tijdperken na de oprichting. In geval van verbonden vennootschappen met dezelfde bedrijfsleider wordt het totaal van de aan deze bedrijfsleider gestorte bezoldigingen in aanmerking genomen. Het totaal van de minimumbezoldiging bedraagt dan evenwel € 75.000,00.

v.          Hervorming vennootschapsbelasting: voorafbetalingen

In onze nieuwsbrief van 31 december 2016 berichtten wij u reeds over de verstrenging van de voorafbetalingsregeling.

De nieuwe hervorming vennootschapsbelasting voorziet verder in maatregelen om belastingplichtige vennootschappen aan te moedigen hun belastingen via voorafbetalingen te betalen tijdens hetzelfde belastbare tijdperk waarin ze hun inkomsten hebben verworven.

Hierdoor wordt de basisrentevoet bij de berekening van de vermeerdering bij onvoldoende voorafbetalingen verhoogd van minstens 1 % naar minstens 3 %. Bovendien wordt de bepaling van artikel 163 W.I.B., waarbij een vermeerdering niet wordt opgelegd indien een minimumbedrag niet werd overgeschreden, voor de vennootschappen geschrapt.

Kleine vennootschappen blijven gedurende de eerste drie boekjaren uitgesloten van de vermeerdering.

vi.          Hervorming vennootschapsbelasting: afschaffing vrijstellingen

In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting worden de volgende vrijstellingen afgeschaft:

      • 120 % aftrek van elektrische voertuigen (wordt 100 %) (vanaf aanslagjaar 2021).
      • 120 % aftrek van kosten van door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk woon-werkverkeer
        (vanaf aanslagjaar 2021).
      • Investeringsreserve (vanaf aanslagjaar 2019). Bestaande reserves blijven bestaan.
      • meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen door vennootschappen voor huisvesting
        (vanaf aanslagjaar 2021).
      • Vrijstelling voor aanvullend personeel (vanaf aanslagjaar 2021).
      • Vrijstelling voor bijkomend personeel (vanaf aanslagjaar 2021).
      • Vrijstelling voor 40 % van het loon van stagiairs (vanaf aanslagjaar 2021).

 vii.          Hervorming vennootschapsbelasting: sanctie bij niet-aangifte

De sanctie bij niet-aangifte in de vennootschapsbelasting wordt verhoogd. Artikel 182 KB/WIB 1992 voorziet momenteel in een forfaitaire minimumwinst van € 19.000,00 in geval van niet-aangifte. Deze forfaitaire minimumwinst wordt vanaf aanslagjaar 2019 verhoogd tot € 34.000,00 en vanaf aanslagjaar 2021 tot € 40.000,00. Deze forfaitaire minimumwinst zal met ingang van aanslagjaar 2023 jaarlijks worden geïndexeerd.

Bovendien wordt de sanctie verder verhoogd met respectievelijk 25 %, 50 %, 100 % en 200 % in geval van een tweede, derde, vierde en volgende inbreuk (te bepalen via koninklijk besluit).

viii.          Hervorming vennootschapsbelasting: belastingsupplementen bij controle

De verhoging van de belastbare basis na een fiscale controle zal deel uitmaken van de minimum belastbare basis.

Dit betekent dat er vanaf aanslagjaar 2019 effectief belasting zal moeten worden betaald indien een fiscale controle de belastbare basis verhoogt, aangezien op dit bestanddeel geen verrekeningen kunnen gebeuren met overgedragen verliezen of andere overgedragen componenten (met uitzondering van de DBI-aftrek van het jaar zelf).

Deze regeling is enkel van toepassing indien er effectief een belastingverhoging van 10 % wordt toegepast.
Als een belastingverhoging van 10 % van toepassing is, maar niet wordt toegepast in geval van een eerste overtreding (bv. bij ontbreken van kwade trouw) kan er wel een verrekening gebeuren.

 ix.          Hervorming vennootschapsbelasting: aanslag geheime commissielonen

In onze nieuwsbrief van 29 december 2014 en onze nieuwsbrief van 15 juli 2015 deelden wij u reeds mee dat de regeling inzake geheime commissielonen ingrijpend werd gewijzigd.

Het gaat over de bijzondere aanslag in de vennootschapsbelasting die de fiscus kan opleggen als er bezoldigingen, commissielonen, voordelen van alle aard of andere vergoedingen werden toegekend zonder dat daarvoor de fiscale fiches werden opgemaakt of indien de fiscus verdoken meerwinsten ontdekte.

Zo werd het tarief drastisch verlaagd, nl. van 300 % naar 100 %. Het tarief werd verder verlaagd tot 50 % indien de verkrijger van de voordelen en vergoedingen een rechtspersoon is of indien de verdoken meerwinst spontaan terug wordt opgenomen in de boekhouding.

Met ingang van 1 januari 2020 wordt het tarief van 50 % van de aanslag geheime commissielonen in het geval van vrijwillige opname van verdoken meerwinsten in de boekhouding geschrapt. Dit hoort namelijk thuis in de fiscale regularisatie, waar de tarieven strenger zijn. Wij verwijzen voor de tarieven naar onze nieuwsbrief van 31 december 2016.

Ten gevolge van de aftrekbeperking van de boeten zal deze aanslag geheime commissielonen trouwens niet langer een aftrekbare kost zijn.

x.          Hervorming vennootschapsbelasting: meerwaarden op aandelen

Het 0,40 %-tarief op meerwaarden op aandelen die worden gerealiseerd door grote vennootschappen wordt met ingang van aanslagjaar 2019 afgeschaft.

Tegelijkertijd worden de vrijstellingsvoorwaarden voor verwezenlijkte meerwaarden voor aandelen afgestemd op de voorwaarden voor de DBI-aftrek. Dit betekent dat het moet gaan om een minimale participatie van 10 % of € 2.500.000,00 en dat de aandelen ten minste een jaar moeten worden aangehouden. Daarnaast blijft ook de taxatievoorwaarde van toepassing. De vrijstelling geldt dus niet voor aandelen van vennootschappen die gevestigd zijn in landen waar ze niet belast worden of waar ze aan een aanzienlijk gunstiger fiscaal regime dan in België onderworpen zijn.

Indien niet aan de voorwaarden is voldaan, ondergaan de meerwaarden het gewone tarief van de vennootschapsbelasting.

xi.          Hervorming vennootschapsbelasting: kapitaalvermindering

Een kapitaalvermindering wordt vanaf 1 januari 2018 pro rata aangerekend op het gestort kapitaal (met vrijstelling van roerende voorheffing) en anderzijds op de belaste reserves, al dan niet geïncorporeerd in het kapitaal en de in het kapitaal geïncorporeerde vrijgestelde reserves (met toepassing van de roerende voorheffing). De vrijheid van de vennootschap om zelf te kiezen uit welk bestanddeel van het eigen vermogen de uitkering gebeurde, wordt dus opgeheven.

Niet-uitkeerbare reserves (zoals de wettelijke reserve) worden uit de berekening geweerd.

De gewijzigde regeling geldt niet voor terugbetalingen van vastgeklikt kapitaal (art. 537 WIB 1992).
De overgangsregeling voor liquidatieboni blijft bij voorrang gelden. Voor deze regeling verwijzen wij naar onze
nieuwsbrief van 12 juli 2013 en onze nieuwsbrief van 9 april 2013.

Ook de regeling met betrekking tot de liquidatiereserve blijft gelden. Voor deze regeling verwijzen wij naar onze nieuwsbrief van 8 april 2015 en onze nieuwsbrief van 29 december 2014.

xii.          Hervorming vennootschapsbelasting: autokosten

In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting komt er ook een hervorming van de autokosten.
De aftrekbaarheid van autokosten (andere dan brandstof) in de vennootschapsbelasting hangt sedert een aantal jaren af van de CO2-uitstoot van de wagen.

In een eerste fase (met ingang van 1 januari 2018) wordt de aftrekbaarheidsregeling in de vennootschapsbelasting en de personenbelasting gelijkgetrokken. Ook in de personenbelasting zal de aftrekbaarheid voortaan afhangen van de
CO2-uitstoot.

Met ingang van aanslagjaar 2021 worden de regels verstrakt. De vaste aftrekpercentages per schijf worden vervangen door een percentage dat wordt bepaald met de formule:

120 % - (0,5 % x coëfficiënt x CO2-uitstoot)

De coëfficiënt hangt af van de brandstof en bedraagt 1 voor een dieselmotor, 0,95 voor een benzinemotor (of LPG) en 0,90 voor aardgas. Het resultaat van de formule mag maximaal 100 % bedragen en mag niet lager liggen dan 50 %.
Bij wagens met een uitstoot van meer dan 200 gram bedraagt het aftrekbaarheidspercentage 40 %. Door deze wijziging zal de aftrek van autokosten verder worden beperkt.

Verder zal ook de aftrekbaarheid van de brandstofkosten onderworpen worden aan het percentage berekend op basis van de CO2-uitstoot (en niet langer 75 % bedragen).

xiii.          Hervorming vennootschapsbelasting: investeringsaftrek

De investeringsaftrek voor KMO’s van 8 % wordt verhoogd naar 20 % voor investeringen die worden gedaan tussen
1 januari 2018 en 31 december 2019. Voor de tarieven inzake investeringsaftrek verwijzen wij naar onze nieuwsbrief van
7 juli 2017
.

xiv.          Hervorming vennootschapsbelasting: overige maatregelen vanaf aanslagjaar 2019

      • De aftrek definitief belaste inkomsten wordt vanaf 2018 verhoogd van 95 % naar 100 %.
      • Investeringen in groeibedrijven worden fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
      • De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk onderzoek wordt uitgebreid naar een aantal bachelordiploma’s.
      • Doorgerekende autokosten zijn voor 100 % aftrekbaar bij degene die doorrekent op voorwaarde dat deze kosten uitdrukkelijk en afzonderlijk op de factuur zijn vermeld. De beperking van de aftrek gebeurt bij degene aan wie de kosten worden doorgerekend.
      • De aftrekbeperking van autokosten is niet van toepassing voor garagehouders en verhuurbedrijven indien de auto’s uitsluitend worden verhuurd aan derden. De aftrek zal moeten worden beperkt door de eindgebruiker.
      • Vooruitbetaalde kosten zijn niet langer integraal aftrekbaar in het jaar van hun vooruitbetaling, maar enkel voor het gedeelte dat betrekking heeft op het jaar zelf.
      • Fiscale voorzieningen voor risico’s en kosten die niet voorzien zijn door andere contractuele, wettelijke of reglementaire bepalingen zijn fiscaal niet meer vrijstelbaar. Terugname van voorzieningen wordt belast aan het nominale tarief dat van toepassing was op het moment dat de voorziening werd aangelegd.
      • Verwezenlijkte meerwaarden die niet meteen in de belastbare winst werden opgenomen om deze gespreid te laten belasten, maar die vervolgens belastbaar worden wegens niet-herbelegging, worden voortaan belast tegen het nominale tarief dat van toepassing was op het moment dat de meerwaarde verwezenlijkt werd. Hetzelfde geldt voor meerwaarden die spontaan belastbaar worden gesteld voor het verstrijken van de herbeleggingstermijn.
        Bovendien zullen nalatigheidsintresten verschuldigd zijn.
      • Beperking van DBI-overschotten bij reorganisaties conform overgedragen verliezen.
      • Door de tariefverlaging inzake vennootschapsbelasting daalt het rendement van het tax shelter voor audiovisuele werken of podiumkunsten.

xv.          Hervorming vennootschapsbelasting: overige maatregelen vanaf aanslagjaar 2020

      • Fiscale consolidatie van groepsverliezen.
      • Verruiming van het begrip vaste inrichting.
      • Verrekening van verliezen van buitenlandse inrichtingen waarvan de winst bij verdrag wordt vrijgesteld in België zal in België enkel nog mogelijk zijn voor zover ze definitief zijn en geleden zijn in de Europese Economische Ruimte.
      • Een aantal internationale hybride mismatches (zijnde dubbele aftrek of aftrek zonder corresponderende belasting) die ontstaan tussen verbonden ondernemingen of als gevolg van een regeling die opzettelijk rekening houdt met deze mismatch wordt vermeden.
      • Invoering CFC-regeling (controlled foreign company), waarbij België de niet-uitgekeerde winst van een CFC-entiteit belast uit kunstmatige constructies die als wezenlijk doel hebben belastingvoordelen te verkrijgen.
        Een constructie (of reeks constructies) wordt als kunstmatig beschouwd in de mate dat activa en risico’s naar een buitenlandse CFC werden geleid (die dan ook de inkomsten krijgt), terwijl de belangrijkste beslissingen over deze activa en risico’s nog steeds in België worden genomen.
      • Exittaks bij een overdracht van een Belgische vennootschap aan een vaste inrichting in het buitenland.

xvi.          Hervorming vennootschapsbelasting: overige maatregelen vanaf aanslagjaar 2021

      • Beperking van de aftrekbaarheid van de intresten op vreemd vermogen.
      • Het in resultaat nemen van een disconto voor schulden met betrekking tot niet-afschrijfbare activa is niet langer aftrekbaar.
      • Vennootschappen die beschikken over vrijgestelde reserves zullen in 2020 en 2021 aangezet worden om deze reserves over te zetten in gewone belaste reserves tegen een verlaagd tarief. Enkel reserves die bestonden voor belastbare tijdperken die afsluiten voor 1 januari 2017 komen hiervoor in aanmerking.
      • Het criterium “marktrente” als maximale intrestvergoeding voor een credit R/C wordt vervangen door een rentevoet.
      • Het degressieve afschrijvingsregime in de vennootschapsbelasting wordt geschrapt.
      • Ook kleine vennootschappen moeten in het jaar van de investering pro rata temporis afschrijven.

C.    Voor natuurlijke personen – eenmanszaken

1.     Forfaitaire beroepskosten voor burgemeesters en schepenen

De circulaire 2018/C/40 van 21 maart 2018 betreffende de forfaitaire beroepskosten voor burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters legde de forfaitaire beroepskosten die burgemeesters, schepenen en OCMW - voorzitters overeenkomstig de bepalingen van nr. 51/39 Com.IB 92 van de bezoldigingen van hun mandaat mogen aftrekken, voor het inkomstenjaar 2018 (aanslagjaar 2019) als volgt vast:

 

EUR

- voor een burgemeester

6.951,98

- voor een schepen of een OCMW-voorzitter

4.171,19

2.     Formulier A1 niet absoluut bindend in geval van fraude

Het formulier A1 is een verklaring betreffende de socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op iemand die tijdelijk in meer dan een EU-lidstaat werkt. Wie socialezekerheidsbijdragen betaalt in een andere lidstaat dan die waar hij tijdelijk werkt, moet geen bijdragen betalen in het land van tijdelijke tewerkstelling. Het formulier A1 wordt afgeleverd door het bevoegde orgaan van de lidstaat waar de werknemer of zelfstandige normaal werkzaamheden verricht en dus onder de sociale zekerheid valt. Het formulier bevestigt dat de werknemer of zelfstandige onderworpen is aan de sociale zekerheid in het land van herkomst.

Het Europees Hof van Justitie besliste in haar arrest van 6 februari 2018 evenwel dat een formulier A1 in geval van fraude niet absoluut bindend is voor een Belgische rechter. Het betrof een prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Cassatie in een zaak waarbij een Belgisch bouwbedrijf uitsluitend een beroep deed op Bulgaarse onderaannemers. Zij werden gedetacheerd naar België, maar bleven onderworpen aan de Bulgaarse sociale zekerheid. Volgens de Belgische sociale inspectie hadden deze Bulgaarse onderaannemers evenwel geen noemenswaardige activiteit in Bulgarije en voldeden ze bijgevolg niet aan de voorwaarden om een formulier A1 te verkrijgen. De sociale inspectie verzocht om die reden de Bulgaarse autoriteiten om de afgeleverde A1-verklaringen te heroverwegen of in te trekken. De Bulgaarse autoriteiten bevestigden hierop de geldigheid van de verklaringen.

Het Hof van Justitie bevestigde in haar arrest dat een formulier A1 bindend is voor de lidstaat waar de gedetacheerde werknemer of zelfstandige arbeid verricht en dat de lidstaat die het formulier aflevert exclusief bevoegd is voor de beoordeling ervan. Indien er echter concrete gegevens zijn die op fraude wijzen, dan moet aan de lidstaat gevraagd worden of het formulier A1 terecht werd afgeleverd. Als de afleverende lidstaat geen rekening houdt met de bijkomende informatie heeft de rechter van de lidstaat waar de werknemers zijn gedetacheerd de mogelijkheid het formulier A1 niet in aanmerking te nemen.

3.     Aangifte personenbelasting – aanslagjaar 2018

Het nieuwe model aangifte personenbelasting werd op 6 april 2018 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Op de aangifte in de personenbelasting voor het aanslagjaar 2018 (inkomsten van 2017) zullen 849 codes staan.
Dat zijn er 36 minder dan in de aangifte voor het vorig aanslagjaar. De daling van het aantal codes is vooral het resultaat van het feit dat er op een aangifte van een Vlaming niet langer Brusselse of Waalse codes zullen staan.

Daarnaast zullen ongeveer 3,1 miljoen Belgen dit jaar een voorstel van vereenvoudigde aangifte krijgen, waarbij de fiscus de belastingplichtige een voorstel van aangifte opstuurt met alle gegevens waarover ze beschikt. Indien deze gegevens correct zijn, hoeft de belastingplichtige verder niets te doen. Enkel indien de gegevens onjuist of onvolledig zijn, moet de belastingplichtige hierop reageren binnen de termijn die voorzien is voor de normale fiscale aangifte. Wij verwijzen hiervoor verder naar onze nieuwsbrief van 7 juli 2017 en onze nieuwsbrief van 15 juli 2011.

4.     Voordeel alle aard woning ter beschikking gesteld door een vennootschap

Het voordeel van alle aard dat een bedrijfsleider ontvangt doordat hij gratis in de woning van de vennootschap mag wonen wordt forfaitair bepaald op basis van het KI van de woning. Dit forfait werd sinds 2012 aanzienlijk verhoogd. Artikel 18 van het K.B./W.I.B. 1992 bepaalt hierbij dat, voor woningen waarvan het KI hoger is dan € 745,00, het voordeel wordt bepaald op 100/60 van het KI, vermenigvuldigd met 3,8. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 13 december 2011.

Voor woningen die ter beschikking gesteld worden door een natuurlijke persoon bepaalt datzelfde artikel 18 K.B./W.I.B. 1992 echter dat het voordeel wordt bepaald op 100/60 van het KI van het gebouwd onroerend goed (dus zonder de vermenigvuldiging met factor 3,8).

Het Hof van Beroep van Gent oordeelde in haar arrest van 24 mei 2016 dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen een terbeschikkingstelling door een rechtspersoon en een terbeschikkingstelling door een natuurlijke persoon een discriminatie uitmaakt die door de Grondwet verboden wordt. Volgens het hof is een dergelijke ongelijke behandeling slechts toegelaten indien daar een gegronde reden toe is. Deze reden is volgens het hof niet gegeven.

Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwbrief van 13 juli 2016.

Intussen kwam ook het Hof van Beroep van Antwerpen in haar arrest van 24 januari 2017 tot dezelfde conclusie.
Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 14 april 2017.

Het Hof van Beroep van Gent oordeelde recentelijk in haar arrest van 20 februari 2018 duidelijk dat enkel nog de algemene forfaitaire waarderingsregel mag worden toegepast (dus zonder de verhoging met factor 3,8).

5.     Wijziging erfrecht

De wet van 31 juli 2017 tot hervorming van het erfrecht (BS 1 september 2017) heeft het Belgische erfrecht grondig gewijzigd. De wijzigingen gaan in vanaf 1 september 2018. Wij geven u een kort overzicht van de meest relevante wijzigingen.

i.          Wijziging van de regeling m.b.t. de reserve      

In het huidige erfrecht hebben bepaalde erfgenamen recht op een minimumdeel van de nalatenschap, de reserve.
Zo hebben de kinderen van de erflater een reserve die afhangt van het aantal kinderen dat de erflater heeft.
Deze reserve is onaantastbaar, zodat een erflater slechts vrij kan beschikken over het zogenaamde beschikbare deel.
Bij een kind bedraagt het beschikbare deel de helft van de nalatenschap, bij twee kinderen een derde en bij drie of meer kinderen een vierde.

In de nieuwe regeling zullen de kinderen samen nog slechts van een reserve van de helft van de nalatenschap kunnen genieten.

Ook de ouders hebben momenteel een reserve van elk een vierde van de nalatenschap indien de erflater overlijdt zonder afstammelingen en enkel de ouders nalaat. Deze reserve kan evenwel aangetast worden indien de erflater de echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende partner begiftigt via een schenking of testament.

In de nieuwe regeling wordt de reserve van de ouders afgeschaft. Indien de ouders behoeftig zijn, zullen zij evenwel aanspraak kunnen maken op een alimentatierecht.

Verder wordt de reserve in natura vervangen door een reserve in waarde. Hierdoor zullen reservataire erfgenamen in de toekomst enkel nog de waarde kunnen vorderen van de schenkingen die hun reserve aantasten en niet langer de terugkeer in natura.

De waardering van geschonken goederen zal in de nieuwe regeling gebeuren op basis van de intrinsieke waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking, maar geïndexeerd tot de dag van overlijden.

ii.          Inbreng van giften

Voor afstammelingen wordt het wettelijk vermoeden van inbreng behouden voor afstammelingen. Voor andere erfgenamen wordt het vermoeden van inbreng vervangen door een vermoeden van vrijstelling van inbreng.
Dit betekent dat een erflater die een gift heeft gedaan aan een ascendent of een zijverwant niet langer wordt vermoed al zijn erfgenamen gelijk te willen behandelen.

Inbreng van giften zal in de toekomst in waarde gebeuren, op basis van de intrinsieke waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking, maar geïndexeerd tot de dag van overlijden. Tot nog toe gebeurde de waardering voor onroerende goederen in de regel volgens de waarde op datum van de verdeling, terwijl dit voor roerende goederen gebeurde op datum van de schenking.

iii.          Overeenkomsten over niet-opengevallen nalatenschappen

Tot nog toe geldt dat overeenkomsten over niet-opengevallen nalatenschappen nietig zijn. De nieuwe regeling voorziet in de mogelijkheid om erfovereenkomsten op te maken. Dergelijke overeenkomsten zullen moeten worden opgemaakt bij notariële akte.

De nieuwe regelgeving onderscheidt twee soorten erfovereenkomsten: de familiale erfovereenkomst en de punctuele erfovereenkomst.

In de familiale erfovereenkomst kunnen ouders en kinderen met elkaar overlegger om afspraken te maken over de
niet-opengevallen nalatenschap van de ouders.

In het geval dat het onmogelijk is om de hele familie rond de tafel en akkoord te krijgen, kan een punctuele erfovereenkomst opgemaakt worden n.a.v. een specifieke rechtshandeling die slechts een bepaald aantal familieleden aangaat.

iv.          Omzetting van vruchtgebruik

Bij het overlijden van een echtgenoot erft de langstlevende echtgenoot in principe het vruchtgebruik van de nalatenschap en de kinderen de blote eigendom. Dit schept doorgaans weinig problemen bij een eerste huwelijk.

Bij nieuw-samengestelde gezinnen is de situatie doorgaans complexer. Om tegemoet te komen aan deze nieuwe realiteit voorziet de nieuwe regelgeving in een buitengerechtelijk omzettingsrecht voor de langstlevende echtgenoot en de
niet-gemeenschappelijke kinderen. In dat geval krijgt ieder een onverdeeld aandeel van de nalatenschap in volle eigendom.
Dit aandeel wordt bepaald in functie van de leeftijd van de vruchtgebruiker. De langstlevende behoudt evenwel een vetorecht voor de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad.

6.     Hervorming Vlaamse erfbelasting*

De Vlaamse Regering keurde op 2 maart 2018 het voorontwerp van decreet tot modernisering van de erfbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht goed.

De meest in het oog springende wijziging is de verlaging van de tarieven voor vererving in de zijlijn en tussen anderen.
Voor vererving in de zijlijn en tussen andere personen valt het hoogste tarief van 65 % weg en komt er een lager tarief van 25 % voor de eerste schijf van € 30.000,00. Voor vererving tussen anderen valt.

Daarnaast zal de langstlevende partner bovenop de bestaande vrijstelling voor de gezinswoning geen erfbelasting meer betalen op de eerste schijf van € 50.000,00 roerend vermogen en zal een jongere onder de 21 jaar die beide ouders verliest een vrijstelling krijgen van € 75.000,00 op roerend vermogen en op het huis waarin hij of zij woont.

Wie een erfenis krijgt in de rechte lijn kan deze erfenis of een deel ervan binnen een jaar met vrijstelling van schenkbelasting doorgeven aan zijn afstammelingen.

De voorziene ingangsdatum van het voorontwerp van decreet is 1 september 2018.

7.     Hervorming Vlaamse registratiebelasting*

Het ontwerp van decreet houdende wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de hervorming van het verkooprecht en vereenvoudigingen in de registratiebelasting (Parl. St. Vlaams Parlement 2017-18,
nr. 1533-1) hervormt de registratiebelasting in Vlaanderen. Wij geven u de krachtlijnen van de geplande hervormingen.

Er komt een nieuw verlaagd tarief van 7 % voor de aankoop van de gezinswoning. Voor zover de aankoopprijs van deze gezinswoning € 200.000,00 niet overschrijdt, kunnen kopers bijkomende genieten van een nieuwe en unieke rechtenvermindering van € 5.600,00. Het nieuwe tarief zal enkel gelden voor bestaande woningen en niet voor bouwgronden. Enkel natuurlijke personen kunnen van het voordeel genieten. Het voordeel geldt enkel voor de aankoop van de enige woning, het moet gaan om een zuivere aankoop en de verkrijgers moeten hun hoofdverblijfplaats vestigen in het nieuw aangekochte onroerend goed binnen de twee jaar. Het huidige verlaagd tarief van 5 % voor het kleine beschrijf wordt opgeheven.

Daarnaast kan het 7 %-tarief verder worden verlaagd tot 6 % indien de verkrijger zich ertoe verbindt om de aangekochte woning ingrijpend energetisch te renoveren en dit binnen een termijn van vijf jaar na de aankoop.

Er wordt verder in een gunstregeling voorzien voor wie verhuurt aan een SVK (erkend sociaal verhuurkantoor).
Wie binnen de drie jaar na de aankoop een huurovereenkomst sluit met een erkend SVK voor een periode van minimum negen jaar kan genieten van een tarief van 7 %.

Voor wie bereid is te investeren in onroerend erfgoed en dat tevens als gezinswoning gebruikt, zal het verkooprecht nog verder worden verlaagd tot 1 %.

Bij de aankoop van een bouwgrond zal telkens het 10 %-tarief gelden.

De verwachte ingangsdatum van deze regelgeving is 1 juni 2018.

8.     General Data Protection Regulation (GDPR) of Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Tegen 25 mei 2018 dienen alle bedrijven te voldoen aan voorwaarden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, beter gekend als de GDPR.

Deze wet bouwt verder op de privacywetgeving van 1992 en wil er vooral voor zorgen dat bedrijven verantwoordelijker en transparanter omspringen met persoonsgebonden gegevens. Personen krijgen ook meer recht op vlak van toegang en verwerking van hun gegevens.

Deze wet kent een grote omvang. De meeste bedrijven worden getroffen door deze regelgeving.
Van zodra u een klantendatabase, personeelsbestand, leverancierslijst, verzendlijst voor nieuwsbrieven, ….heeft, houdt u personengegevens bij en valt u bijgevolg onder deze regeling. Dit geldt zowel voor grote ondernemingen die over grote hoeveelheden data beschikken als over kleinere winkels zoals bakkerijen, slagerijen, … die eveneens een klantendatabase of dergelijke bijhouden.

Sommige bedrijven zullen dus hun interne processen dienen aan te passen om te voldoen aan deze wetgeving.

Voor verdere informatie verwijzen wij naar een volgende nieuwsonline waar dieper op dit onderwerp wordt ingegaan.

 
Bebotax BV
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - Belgiƫ

+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761
Belangrijke informatie
Disclaimer
Laatst gewijzigd : 12/07/2023