Nieuwsbrief Jaargang 31 # 1
Uitgebracht op : 14-04-2017Nieuwe fiscale maatregelen (niet gepubliceerde maatregelen werden aangeduid met * naast de rubriek)
A. Voor alle belastingplichtigen
1. Nieuw model aangifte personenbelasting – aanslagjaar 2017
Het nieuwe model aangifte personenbelasting werd op 29 maart 2017 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Dit gewijzigde model houdt een toename van 88 nieuwe codes en 13 geschrapte codes in ten opzichte van het model dat voor aanslagjaar 2016 werd gehanteerd. Deze wijzigingen beogen het aangiftemodel in lijn te stellen met het veranderende fiscale landschap (o.a. de verdere ontwikkeling van de regionalisering van de hypotheekfiscaliteit, bijkomende diverse uitzonderingen op het algemeen tarief van de roerende voorheffing, maar ook het verdwijnen van sommige belastingverminderingen).
In de aangifte werden (net zoals vorig jaar) bepaalde voetnoten voorzien. Op die manier wordt getracht enige duidelijkheid te verschaffen omtrent de geografische toepassing van bepaalde codes.
2. Aanpassing van de forfaitaire kilometervergoeding vanaf 1 juli 2016
De vergoedingen die worden toegekend aan werknemers wegens het gebruik van hun eigen auto, motorfiets of bromfiets voor beroepsmatige verplaatsingen, mogen volledig als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden aangemerkt indien zij niet meer bedragen dan de forfaitaire vergoeding die hiervoor door de staat aan zijn personeel wordt toegekend.
Sinds 1 juli 2005 is de aanpassing automatisch gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer. De omzendbrief nr. 654 van 10 juni 2016 van de FOD Personeel en Organisatie, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 juni 2016, bepaalt deze forfaitaire vergoeding op € 0,3363 per kilometer voor de periode van 1 juli 2016 tot 30 juni 2017.
Voor de voorafgaande periode van 1 juli 2015 tot 30 juni 2016 bedroeg deze vergoeding € 0,3412 per kilometer.
Het gaat hier om een minimale vergoeding, die kan worden toegekend zelfs als de werkelijke kost lager ligt.
Een hoger bedrag blijft evenwel mogelijk op voorwaarde dat wordt aangetoond dat het hogere bedrag overeenstemt met de werkelijke kostprijs per kilometer van het gebruikte voertuig.
3. Wettelijke intrestpercentages in 2017
De wettelijke intrestvoet is het intrestpercentage dat van toepassing is in burgerlijke zaken en in bepaalde handelszaken (bv. voor een transactie tussen een handelaar en een particulier) en werd ingevoerd bij wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest (BS 7 mei 1865), laatst gewijzigd bij programmawet van 27 december 2006 (BS 28 december 2006).
Deze wettelijke intrestvoet bedraagt met ingang van 1 januari 2017 2,00 % (mededeling van de Administratie van de Thesaurie, BS 27 januari 2017). Voor 2016 bedroeg deze wettelijke intrestvoet nog 2,25 % (mededeling van de Administratie van de Thesaurie, BS 18 januari 2016).
Dezelfde wet bepaalt dat de wettelijke rentevoet in fiscale zaken steeds 7 % bedraagt.
Handelstransacties die vallen onder de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (BS 7 augustus 2002) vallen onder een ander intrestpercentage. Volgens deze wet is bij handelstransacties tussen ondernemingen en tussen ondernemingen en overheden een afzonderlijk interestpercentage van toepassing.
Dit percentage bedroeg voor het tweede semester van 2016 8,00 % (mededeling FOD Financiën, BS 11 augustus 2016). Voor het eerste semester van 2017 bedraagt dit percentage eveneens 8,00% (mededeling FOD Financiën,
BS 30 januari 2017).
4. Niet langer aangetekende herinneringsbrieven voor onbetaalde belastingen
De wet van 5 december 2001 (BS 8 januari 2002) voerde destijds de verplichting in voor fiscale ambtenaren om een aangetekende herinneringsbrief te sturen vooraleer de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling opstelde.
Deze verplichting was opgenomen in artikel 298, § 2 W.I.B. 1992. Dit artikel was van toepassing voor de inkomstenbelastingen (personenbelastingen, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners) en op verhogingen en boeten. Oorspronkelijk was het artikel ook van toepassing op de voorheffingen
(roerende voorheffing, onroerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing), maar de programmawet van 20 juli 2006
(BS 28 juli 2006) en de wet van 22 december 2009 (BS 31 december 2009) sloten deze voorheffingen van de toepassing ervan uit.
De wet van 20 februari 2017 tot wijziging van artikel 298 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat betreft de herinneringsbrieven voor onbetaalde inkomstenbelastingen (1) (BS 15 maart 2017) wijzigt deze regeling met ingang van 1 mei 2017. De fiscale administratie geeft hierover nadere uitwerkingen in haar circulaire 2017/C/13 van
17 maart 2017.
Wij geven u de krachtlijnen van deze wijziging.
Eerst en vooral wordt de verplichting tot het verzenden van een aangetekende brief vervangen door een brief per gewone post.
Daarnaast wordt de verplichting tot het verzenden van een herinneringsbrief opnieuw uitgebreid naar de voorheffingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
Ten slotte geldt de verplichting tot het verzenden van een herinneringsbrief niet enkel meer voor door een gerechtsdeurwaarder opgestelde bevelen tot betaling, maar voor alle eerste middelen van tenuitvoerlegging.
Onder middelen van tenuitvoerlegging begrijpt de fiscus elke stap in de gemeenrechtelijke tenuitvoerlegging
(bv. dwangbevelen, beslag, derdenbeslag).
Voor een aantal handelingen hoeft geen betalingsherinnering te worden verstuurd omdat het niet gaat om middelen van tenuitvoerlegging, bv. bij de toepassing van de bijzondere schuldvergelijking of bij het leggen van bewarende maatregelen.
Er bestaat evenwel een uitzondering op het verzenden van een voorafgaande herinneringsbrief, namelijk in het geval dat de rechten van de Schatkist in het gedrang komen.
De verplichting tot het verzenden van een herinneringsbrief is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven,
zodat de administratie van mening is dat een middel van tenuitvoerlegging zonder voorafgaande herinneringsbrief niet nietig kan worden verklaard.
De nieuwe regeling gaat in op 1 mei 2017, voor herinneringsbrieven die vanaf die datum worden verzonden.
5. Voorschotten btw kwartaalaangevers afgeschaft
Btw-plichtigen met een jaaromzet die niet meer bedraagt dan 2,5 miljoen euro hebben de mogelijkheid om hun
btw-aangiften in te dienen per kwartaal i.p.v. per maand. Zij waren dan wel verplicht om tegen de twintigste van de tweede en de derde maand van het kwartaal een voorschot te betalen op de verschuldigde btw. Deze verplichting was opgenomen in artikel 19, § 1 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Het koninklijk besluit van 16 februari 2017 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1 en 24 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de betaling van voorschotten door een belastingplichtige die kwartaalaangiften indient (BS 23 februari 2017) heeft deze verplichting met ingang van 1 april 2017 afgeschaft.
Voortaan hoeft de volledige verschuldigde btw-som pas betaald te worden uiterlijk op de twintigste na afsluiting van het kwartaal.
Er is wel een nieuwigheid voor kwartaalaangevers. Net zoals de maandaangevers zullen nu ook de kwartaalaangevers een decembervoorschot moeten betalen op de btw die verschuldigd is voor het vierde kwartaal. De uiterste betalingsdatum voor dit decembervoorschot is 24 december. De hoogte van het voorschot kan op twee manieren worden bepaald.
Ofwel gaat het om de btw die werkelijk verschuldigd is voor de handelingen van 1 oktober tot 20 december, ofwel is het voorschot gelijk aan de verschuldigde btw voor het derde kwartaal.
Om liquide problemen te vermijden blijft het evenwel raadzaam om de voorschotten toch te blijven betalen of om ten minste de verschuldigde btw-bedragen eventueel op een spaarrekening opzij te zetten. Bij niet-betaling van de uiteindelijk verschuldigde btw-kwartaalafrekening kan de btw-administratie immers overgaan tot de opmaak overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 1 van een bijzondere rekening, waarop 15 % boete verschuldigd is.
6. Nieuwe fraudemaatregelen aangekondigd*
Het wetsontwerp van 10 april 2017 houdende maatregelen in de strijd tegen de fiscale fraude (Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 542400/001) bevat een aantal verdere maatregelen in de strijd tegen de fiscale fraude. Wij berichten u uiteraard verder op het moment dat deze maatregelen van kracht worden, maar geven u alvast een aantal maatregelen zoals ze blijken uit het bij de Kamer ingediende ontwerp.
Vooreerst wordt de Belgische fiscale wetgeving gealigneerd aan de referentiestandaard van het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen op verzoek voor belastingdoeleinden.
Verder voorziet het ontwerp dat de administratie niet enkel, zoals thans voorzien door artikel 322, § 2 W.I.B. 1992, aanvragen kan doen bij het Centraal Aanspreekpunt (CAP) bij de Nationale Bank op basis van de identiteit van de belastingplichtige, maar ook aanvragen kan doen over een of meerdere rekeningnummers waarvan de identiteit van de titularis niet gekend is.
Daarnaast wordt in artikel 444 W.I.B. 1992 een laattijdige aangifte uitdrukkelijk vermeld, zodat er geen betwisting meer kan zijn over de vraag of bij een laattijdige belastingaangifte al dan niet een belastingverhoging kan worden opgelegd.
B. Voor natuurlijke personen - eenmanszaken
1. Voordeel alle aard woning ter beschikking gesteld door een vennootschap
Het voordeel van alle aard dat een bedrijfsleider ontvangt doordat hij gratis in de woning van de vennootschap mag wonen wordt forfaitair bepaald op basis van het KI van de woning. Dit forfait werd sinds 2012 aanzienlijk verhoogd. Artikel 18 van het K.B./W.I.B. 1992 bepaalt hierbij dat, voor woningen waarvan het KI hoger is dan € 745,00, het voordeel wordt bepaald op 100/60 van het KI, vermenigvuldigd met 3,8. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 13 december 2011.
Voor woningen die ter beschikking gesteld worden door een natuurlijke persoon bepaalt datzelfde artikel 18 K.B./W.I.B. 1992 echter dat het voordeel wordt bepaald op 100/60 van het KI van het gebouwd onroerend goed (dus zonder de vermenigvuldiging met factor 3,8).
Het Hof van Beroep van Gent oordeelde in haar arrest van 24 mei 2016 dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen een terbeschikkingstelling door een rechtspersoon en een terbeschikkingstelling door een natuurlijke persoon een discriminatie uitmaakt die door de Grondwet verboden wordt. Volgens het hof is een dergelijke ongelijke behandeling slechts toegelaten indien daar een gegronde reden toe is. Deze reden is volgens het hof niet gegeven.
Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwbrief van 13 juli 2016.
Intussen kwam ook het Hof van Beroep van Antwerpen in haar arrest van 24 januari 2017 tot dezelfde conclusie.
2. Forfaitaire beroepskosten voor burgemeesters en schepenen
De circulaire AAFisc nr. 7/2016 (nr. Ci.703.814) van 2 maart 2016 legde de forfaitaire beroepskosten die burgemeesters, schepenen en O.C.M.W - voorzitters overeenkomstig de bepalingen van nr. 51/39 Com.IB 92 van de bezoldigingen van hun mandaat mogen aftrekken, voor het inkomstenjaar 2016 (aanslagjaar 2017) als volgt vast:
EUR |
|
- voor een burgemeester |
6.681,94 |
- voor een schepen of een OCMW-voorzitter |
4.009,16 |
De te hanteren forfaitaire beroepskosten voor burgemeesters en schepenen blijven aldus ongewijzigd ten opzichte van het inkomstenjaar 2015. Immers, in de voormelde circulaire van 2 maart 2016 werden deze vastgelegd voor zowel inkomstenjaar 2015 als 2016.
C. Voor vennootschappen en verenigingen
1. Intresten debet rekening-courant
Indien een bedrijfsleider aan zijn vennootschap goederen of gelden onttrekt (behalve in geval van de gewone opname van loon of dividenden), wordt er een schuld gecreëerd van de bedrijfsleider aan zijn vennootschap. Deze schulden worden doorgaans geboekt op het debet van de rekening-courant.
De bedrijfsleider is dan intrest verschuldigd aan zijn vennootschap. Voor het aanslagjaar 2016 werd het percentage van deze intresten bepaald op 9,27 % (K.B. 20 februari 2017, BS 3 maart 2017).
Vorig aanslagjaar bedroeg deze intrest 8,16 %.
2. Bedragen vrijwilligersvergoeding 2017
Organisaties zonder winstoogmerk (o.m. vzw’s) die werken met vrijwilligers kunnen, onder bepaalde voorwaarden, hun vrijwilligers een forfaitaire onkostenvergoeding geven.
Voor aanslagjaar 2018 (vergoedingen van 2017) bedraagt deze maximale vergoeding € 33,36 per dag en € 1.334,55 per jaar, zo blijkt uit het 16de addendum van 23 januari 2017 bij de circulaire nr. Ci.RH.241/509.803 (AAFisc Nr. 8/2003) van
5 maart 1999.
Zolang per vrijwilliger deze grenzen niet overschreden worden, zijn de vergoedingen niet belastbaar en niet onderworpen aan RSZ. Het spreekt voor zich dat deze forfaitaire onkostenvergoeding in principe niet kan worden gecombineerd met een terugbetaling van werkelijk kosten op basis van kostennota’s. Enkel een beperkte combinatie met een terugbetaling van werkelijk afgelegde kilometers is mogelijk.
3. Transfer pricing modellen gepubliceerd
Om winstverschuivingen en belastingerosie tegen te gaan zetten de nationale en internationale bevoegde instanties meer en meer in op (fiscale) transparantie van multinationale ondernemingen. Bij programmawet van 1 juli 2016 (BS 4 juli 2016) werd de transfer pricing documentatieverplichting formeel geconcretiseerd in het Belgische recht.
Deze informatieplicht is van toepassing op de Belgische groepsvennootschap van een multinationale groep die in het boekjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het laatst afgesloten boekjaar een van de volgende criteria overschrijdt:
-
-
- bedrijfs- en financiële opbrengsten van meer dan € 50.000.000,00 met uitsluiting van uitzonderlijke opbrengsten
- balanstotaal van minstens € 1.000.000.000
- jaargemiddelde van het personeelsbestand van minstens 100 voltijdse equivalenten.
-
Aldus zullen de betrokken ondernemingen vanaf aanslagjaar 2017 (boekjaren die beginnen vanaf 1 januari 2016 of later) dienen te voorzien in een compliance met deze verplichting inzake transfer pricing.
Bij koninklijk besluit van 28 oktober 2016 (BS 2 december 2016) werden de modellen voor deze informatieverplichting gepubliceerd. Meer bepaald gaat het om :
-
-
- landenrapport (Country-by-Country file)
- groepsdossier (Master file)
- lokaal dossier (Local file)
- formulier voor notificatieplicht landenrapport.
-
4. Hoofdelijke aansprakelijkheid sociale en fiscale schulden: nieuwe onlinedienst “Check Inhoudingsplicht”
Er bestaat reeds sinds een aantal jaren een hoofdelijke aansprakelijkheid en een inhoudingsplicht voor sociale en fiscale schulden voor opdrachtgevers van aannemers in een aantal welbepaalde sectoren. Het gaat om de volgende sectoren:
-
-
- de bouwsector (bv. grondwerken, metsel - en betonwerken, voegwerken, dakwerken, stukadoorswerken,
maar ook tuinaannemers en schoonmaak - en onderhoudsfirma's) - de bewakings - en/of toezichtsdiensten
- werken in de vleessector.
- de bouwsector (bv. grondwerken, metsel - en betonwerken, voegwerken, dakwerken, stukadoorswerken,
-
De regeling geldt niet voor natuurlijke personen die louter voor privédoeleinden handelen.
Concreet komt deze regeling erop neer dat een opdrachtgever die een beroep doet op een aannemer of onderaannemer in deze sectoren steeds moet nagaan of zijn medecontractant sociale of fiscale schulden heeft. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, zal hij 15 % van het factuurbedrag (excl. btw) moeten inhouden en doorstorten aan de fiscus en
35 % (excl. btw) aan de RSZ. Voor een uitgebreidere bespreking en verwijzingen naar de relevante wetgeving verwijzen wij naar onze nieuwsbrief van 8 februari 2008, onze nieuwsbrief van 13 februari 2009, onze online actualiteit van 21 augustus 2013, onze online actualiteit van 13 november 2013 en onze online actualiteit van 30 december 2014.
De fiscale administratie publiceerde op 7 maart 2017 op haar website de introductie van een nieuwe onlinedienst
“Check Inhoudingsplicht”. Met deze tool kunnen opdrachtgevers controleren of een onderneming onderworpen is aan de inhoudingsplicht op facturen voor de uitvoering van bepaalde werken.
De tool kan worden gebruikt via volgende link:
https://www.checkinhoudingsplicht.be/
5. Circulaire aangifte betalingen aan belastingparadijzen
In onze nieuwsbrief van 13 juli 2016 bespraken wij de uitbreiding van de aangifteplicht van Belgische vennootschappen en Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen, waarbij zij overeenkomstig artikel 307, § 1 W.I.B. 1992 jaarlijks aangifte moeten doen van alle betalingen die zij, rechtstreeks of onrechtstreeks, verrichten aan personen die gevestigd zijn in een belastingparadijs indien het totaalbedrag van deze betalingen per belastbaar tijdperk € 100.000,00 overschrijdt.
De programmawet van 1 juli 2016 (BS 4 juli 2016) heeft het toepassingsgebied van deze aangifteplicht gevoelig uitgebreid.
Het was evenwel in de wettekst niet duidelijk wanneer de nieuwe regeling in werking zou treden. De wet voorzag zelf geen datum van inwerkingtreding, dus mocht worden verondersteld dat de nieuwe regeling in werking trad op de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch staatsblad, zijnde 14 juli 2016. Het was echter niet duidelijk of het ging om betalingen die vanaf die datum zijn gebeurd of om aangiftes die vanaf die dag gebeuren.
De fiscale administratie heeft in haar circulaire 2017/C/14 betreffende de aangifteverplichting van betalingen verricht aan bepaalde staten van 22 maart 2017 een en ander verduidelijkt. De nieuwe regeling geldt volgens deze circulaire voor betalingen die zijn gedaan vanaf 14 juli 2016.
6. Liquidatiereserve voor het verleden: arrest Grondwettelijk Hof
Met ingang van 1 oktober 2014 werd het tarief van de roerende voorheffing op liquidatieboni verhoogd van 10 % naar
25 % (thans 30 %). Tegelijkertijd werd er bij de invoering van deze verhoging in een overgangsregeling voorzien, waarbij reserves die bestonden en goedgekeurd waren op 31 maart 2013 konden worden "vastgeklikt" tegen een tarief van 10 %. Voor een gedetailleerde beschrijving van deze regeling verwijzen wij naar onze nieuwsbrief van 12 juli 2013 en onze nieuwsbrief van 9 april 2013.
De programmawet van 19 december 2014 (BS 29 december 2014) voorzag verder in een liquidatiereserve, waarbij aan kmo-vennootschappen de mogelijkheid geboden wordt de roerende voorheffing van 25 % (thans 30 %) te vermijden en alsnog 10 % te betalen. Zij zullen jaarlijks (een deel van) hun belaste winst fiscaal kunnen reserveren en betalen 10 % op het gereserveerde bedrag. Bij de ontbinding en vereffening van de vennootschap kan het bedrag van de liquidatiereserve dan zonder bijkomende belasting aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. Deze regeling is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2015. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 29 december 2014.
In deze regelgeving vielen echter een aantal aanslagjaren tussen twee stoelen, aangezien die aanslagjaren geen gebruik konden maken van de oorspronkelijke "klik"-regeling, maar evenmin in aanmerking kwamen voor de nieuwe regeling met betrekking tot de liquidatiereserve. De programmawet van 10 augustus 2015 (BS 18 augustus 2015) voerde vooralsnog een overgangsregeling in voor de aanslagjaren 2013 en 2014.
Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 15 juli 2015.
Bepaalde vennootschappen die niet per kalenderjaar boekhouden, vielen evenwel nog steeds uit de boot.
Zo kon een vennootschap die haar boekjaar afsloot op 31 oktober 2012 (aanslagjaar 2012) en de jaarrekening goedkeurde in april 2013 voor dat boekjaar geen gebruik maken van de klikregeling, maar evenmin van de overgangsregeling, die verbonden was aan aanslagjaar 2013 en 2014.
Een vennootschap die in deze situatie verkeerde, legde dit voor aan het Grondwettelijk Hof. In haar arrest nr. 20/2017 van 16 februari 2017 gaf het Grondwettelijk Hof de vennootschap gelijk en vernietigde de overgangsregeling in zoverre ze niet van toepassing is op vennootschappen waarvan de belaste reserves van aanslagjaar 2012 niet in aanmerking kwamen.
7. Verplichte registratie van syndicus in KBO vanaf 1 april 2017
Op 24 maart werd het koninklijk besluit van 15 maart 2017 in het Staatsblad gepubliceerd. In dit koninklijk besluit wordt bepaald dat elke vereniging van mede-eigenaars vanaf 1 april 2017 verplicht is de gegevens van haar syndicus in te laten schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Het gaat evenwel niet om een afzonderlijke inschrijving van de syndicus, doch wel om een aanvulling bij de inschrijving van de vereniging van mede-eigenaars.
De inschrijving is verplicht voor elke syndicus, professioneel of niet-professioneel, fysiek persoon of rechtspersoon.
Ook de voorlopige syndicus die aangesteld werd door de algemene vergadering of door de rechter moet ingeschreven zijn.
Voor een nieuw opgerichte vereniging van mede-eigenaars (dit wil zeggen opgericht vanaf 1 april 2017) dient de syndicus zich in te schrijven via een ondernemingsloket naar keuze ten laatste op de werkdag die de dag voorafgaat waarop zijn functie effectief ingaat.
Voor de verenigingen van mede-eigenaars die reeds ingeschreven zijn in de Kruispuntbank van Ondernemingen op
1 april 2017 wordt een overgangsregeling voorzien. Zij beschikken over een termijn van 1 jaar om de inschrijving van de syndicus te verwezenlijken. Zij dienen dus ten laatste op 31 maart 2018 geregistreerd te zijn.
8. Percentage notionele intrestaftrek aanslagjaar 2018
Met ingang van aanslagjaar 2018 (boekhoudingen afgesloten op 31 december 2017 of in 2018 voor 31 december) bedraagt het tarief van de notionele intrestaftrek 0,237 %. Voor kleine vennootschappen bedraagt het tarief 0,737 %
(BS 31 maart 2017).
Voor het vorig aanslagjaar bedroeg het tarief inzake notionele intrestaftrek 1,131 % en 1,631 % voor kleine vennootschappen.
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - Belgiƫ
+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761