Nieuwsbrief Jaargang 30 # 3
Uitgebracht op : 31-12-2016Nieuwe fiscale maatregelen (niet gepubliceerde maatregelen werden aangeduid met * naast de rubriek)
Recentelijk werden een aantal nieuwe fiscale maatregelen bekend die intussen werden opgenomen in de programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016). Wij vatten de belangrijkste fiscale maatregelen voor u samen.
A. Voor alle belastingplichtigen
1. Online registratie van huurcontracten via MyRent
Huurcontracten moeten verplicht worden geregistreerd. Via de onlinetoepassing MyRent van de FOD Financiën kunnen huurcontracten met betrekking tot in België gelegen onroerende goederen op gedematerialiseerde wijze ter registratie aangeboden worden.
De toepassing laat toe om onderhandse akten van een overeenkomst van verhuring, onderverhuring of huuroverdracht, alsmede de hierbij opgemaakte plaatsbeschrijvingen hiervan ter registratie aan te bieden.
Deze wijze van aanbieding ter registratie wordt geregeld in het koninklijk besluit van 7 december 2016 houdende regeling van de aanbieding op gedematerialiseerde wijze van onderhandse huurcontracten tot de formaliteit van de registratie (BS 20 december 2016). De toepassing is beschikbaar via volgende link:
http://financien.belgium.be/nl/E-services/MyRent
2. Fiscale regularisatie: verhoogde tarieven 2017
In onze online actualiteit van 8 augustus 2016 meldden wij u de publicatie en krachtlijnen van de nieuwe ronde fiscale regularisatie.
Op niet verjaarde inkomsten en kapitalen is het gewone belastingtarief van toepassing (inclusief aanvullende gemeentebelasting en aanvullende crisisbelasting), verhoogd met een boete van 20 % van de inkomsten. Hetzelfde geldt voor niet verjaarde btw-handelingen.
Fiscaal verjaarde inkomsten en kapitalen worden onderworpen aan een heffing van 36 % op het kapitaal indien de belastingplichtige niet kan bewijzen dat de inkomsten of kapitalen geen dubieuze oorsprong hebben.
Voor beroepsinkomsten als zelfstandige is ook een regularisatie van sociale bijdragen mogelijk. De heffing bedraagt 15 %, maar deze heffing opent geen sociale rechten.
Deze tarieven golden voor 2016. In de toekomst zullen de boetetarieven trapsgewijs stijgen als volgt:
sociale bijdragen |
Inkomsten / btw |
verjaarde kapitalen |
|
vanaf 01.01.2016 |
15 % |
20 % |
36 % |
vanaf 01.01.2017 |
17 % |
22 % |
37 % |
vanaf 01.01.2018 |
18 % |
23 % |
38 % |
vanaf 01.01.2019 |
19 % |
24 % |
39 % |
vanaf 01.01.2020 |
20 % |
25 % |
40 % |
3. Fiscale controle – data bewaard in de cloud
Een belastingplichtige die een controleur over de vloer krijgt, is overeenkomstig artikel 315 WIB 92 verplicht om alle boeken en bescheiden over te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.
Ook stukken die op een computer of server worden bijgehouden mogen overeenkomstig artikel 315bis WIB 92 door de controleur worden ingezien.
Intussen worden elektronische data vaak niet langer bewaard op computers die bij de belastingplichtige staan,
maar worden ze bijgehouden op een server die niet fysiek bij de belastingplichtige aanwezig is.
De programmawet van 1 juli 2016 (BS 4 juli 2016) bepaalt daarom dat de elektronische gegevens ook kunnen worden ingezien indien zij zich digitaal in België of in het buitenland bevinden (aanvulling artikel 315bis WIB 92). Dezelfde programmawet voert een gelijkaardige regeling in op het vlak van de btw (aanvulling artikel 61 WBTW).
4. Verhoging roerende voorheffing per 1 januari 2017
De fiscale regelgeving met betrekking tot de roerende voorheffing is in de laatste jaren herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Wij verwijzen hiervoor o.m. naar onze nieuwsbrief van 6 april 2016, onze nieuwsbrief van 13 december 2011, onze nieuwsbrief van 12 april 2012, onze nieuwsbrief van 9 juli 2012, onze nieuwsbrief van 31 december 2012, onze nieuwsbrief van 9 april 2013, onze nieuwsbrief van 12 juli 2013, onze nieuwsbrief van 29 december 2014, onze nieuwsbrief van 8 april 2015, onze nieuwsbrief van 15 juli 2015 en onze nieuwsbrief van 31 december 2015.
De wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën (BS 20 december 2016) voert in een nieuw artikel 269 § 1, 3° WIB 92 een 15 % - tarief in voor dividenden van bevaks en gereglementeerde vastgoedvennootschappen (GVV’s) die 60 % van hun portefeuille beleggen in zorgvastgoed.
De programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016) verhoogt met ingang van 1 januari 2017 het algemene tarief van de roerende voorheffing van 27 % naar 30 %.
Als gevolg van al deze wijzigingen zijn momenteel vele verschillende tarieven van kracht. Wij geven u een overzicht van de belangrijkste.
Roerend inkomen |
Tarief RV |
Artikel WIB 92 |
Algemeen tarief |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Dividenden uit vvpr-bis aandelen: - toegekend uit de winstverdeling van het eerste boekjaar na dat van de inbreng - toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng - toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng |
27 % 20 % 15 % |
art. 269 § 1, 1° art. 269 §2 art. 269 §2 |
Dividenden uit aangelegde liquidatiereserve (art. 184quater W.I.B. 1992): - uitgekeerd binnen de vijf jaar na aanleg - uitgekeerd na vijf jaar na aanleg - uitgekeerd bij de liquidatie |
20 % 5 % 0 % |
art. 269 § 1, 8° art. 269 § 1, 8° |
Dividenden uit bijzondere liquidatiereserve (art. 541 WIB 1992): - uitgekeerd binnen de vijf jaar na aanleg - uitgekeerd na vijf jaar na aanleg - uitgekeerd bij de liquidatie |
20 % 5 % 0 % |
art. 269 § 1, 8° art. 269 § 1, 8° |
Terugbetaling van vastklikkapitaal (art. 537 WIB 1992) door een kleine vennootschap: - in de eerste twee jaar volgend op de inbreng - het derde jaar volgend op de inbreng - het vierde jaar volgend op de inbreng |
17 % 10 % 5 % |
art. 537, lid 7, 1° art. 537, lid 7, 2° art. 537, lid 7, 3° |
Terugbetaling van vastklikkapitaal (art. 537 WIB 1992) door een grote vennootschap: - in de eerste vier jaar volgend op de inbreng - het vijfde en zesde jaar volgend op de inbreng - het zevende en achtste jaar volgend op de inbreng |
17 % 10 % 5 % |
art. 537, lid 6, 1° art. 537, lid 6, 2° art. 537, lid 6, 3° |
Liquidatiedividend |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Inkoopdividend |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Dividend uit residentiële vastgoedbevaks |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Dividend van bevaks en gereglementeerde vastgoedvennootschappen die 60 % van hun portefeuille beleggen in zorgvastgoed |
15 % |
art. 269 § 1, 3° |
Interest op deposito’s, zichtrekeningen, termijnrekeningen, rekening-courant |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Interest op obligaties en kasbons |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Interest op volksleningen 2014 |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Interest op spaarboekjes (na vrijstelling van € 1.880,00) |
15 % |
art. 269 § 1, 2° |
Interest op Leterme staatsobligatie van eind 2011 |
15 % |
art. 537, lid 1 |
Royalty’s, inkomsten uit roerende verhuur, onderverhuur en lijfrentes |
30 % |
art. 269 § 1, 1° |
Inkomsten uit auteursrechten: - op de eerste schijf van € 57.590,00 - boven de schijf van € 57.592,00 |
15 % 30 % |
art. 269 § 1, 4° art. 269 § 1, 1° |
5. Bezwaarschift nu ook online mogelijk
In onze nieuwsbrief van 6 april 2016 deelden wij u mee dat het indienen van een bezwaar voortaan ook per fax of per
e-mail mogelijk is. In onze online actualiteit van 18 augustus 2016 deelden wij u tevens mee dat een bezwaar nu ook geldig is indien het wordt ingediend bij het taxatiekantoor of het controlekantoor.
Belastingplichtigen die niet akkoord gaan met een belasting kunnen voortaan ook online een bezwaarschrift indienen via de toepassing MyMinfin, beschikbaar via volgende link:
https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/citizen/welcome
6. Maatregelen voor startende ondernemingen
In onze nieuwsbrief van 13 juli 2016 bespraken wij de nieuwe maatregelen voor startende ondernemingen, waaronder het tax shelter bestaande uit een belastingvermindering voor natuurlijke personen die instappen in het kapitaal van een startende ondernemer of in een startersfonds.
Het model van attest inzake deze belastingvermindering werd op 16 september 2016 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
De wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën (BS 20 december 2016) heeft de toepassing van het tax shelter uitgebreid tot nieuwe beleggingsinstrumenten door een financieringsvehikel, certificeren van aandelen en nieuwe rechten van deelneming uitgegeven door een openbaar startersfonds of een private startersprivak.
Daarnaast bestaat er ook een vrijstelling van roerende voorheffing en personenbelasting voor intresten uit leningen aan startende kmo’s gesloten met tussenkomst van een crowdfundingplatform. Dezelfde wet van 18 december 2016 sluit kredieten aan natuurlijke personen voortaan uit van deze gunstregeling.
7. Wijziging voorafbetalingen
Zelfstandigen en vennootschappen dienen voorafbetalingen te doen om een belastingvermeerdering te vermijden.
Voor het aanslagjaar 2017 (inkomsten van 2016) bedraagt het tarief van deze vermeerdering 1,125 %.
De programmawet van 3 augustus 2016 (BS 16 augustus 2016) bepaalt dat met ingang van aanslagjaar 2018 het tarief van de vermeerdering nooit minder dan 2,25 % mag bedragen.
Voor aanslagjaar 2017 is de vermeerdering pas verschuldigd van zodra ze minstens € 40,00 bedraagt en minstens 1 % bedraagt van de belasting waarop de vermeerdering is berekend.
Dezelfde programmawet bepaalt dat met ingang van aanslagjaar 2018 de vermeerdering pas verschuldigd is van zodra ze minstens € 80,00 bedraagt en minstens 0,5 % bedraagt van de belasting waarop de vermeerdering is berekend.
B. Voor natuurlijke personen - eenmanszaken
1. Herkwalificatie huurinkomsten en forfaitaire raming voordeel alle aard
Wanneer de werkgever kosteloos een (gedeelte van een) onroerend goed ter beschikking stelt van de werknemer, dan vormt dit een belastbaar voordeel van alle aard. Als dit voordeel door een rechtspersoon ter beschikking wordt gesteld, wordt de waarde van het voordeel overeenkomstig artikel 18 KB/WIB 92 forfaitair bepaald in functie van het kadastrale inkomen van het ter beschikking gestelde onroerend goed. Wij verwijzen hiervoor o.m. naar onze
nieuwsbrief van 13 juli 2016 en onze nieuwsbrief van 13 december 2011.
Voor een bedrijfsleider die een gebouwd onroerend goed aan zijn vennootschap verhuurt, worden de ontvangen huurprijs en huurvoordelen overeenkomstig artikel 32, tweede lid, 3° WIB 92 als bedrijfsleiderbezoldigingen aangemerkt wanneer ze hoger zijn dan 5/3 van het gerevaloriseerde kadastrale inkomen.
Voor de berekening van het voordeel alle aard of de herkwalificatie van huurinkomsten van bedrijfsleiders bestaan echter geen wettelijke of reglementaire bepalingen voor het geval die inkomsten slechts voor een gedeelte van het jaar belastbaar zijn. Tot nog toe werd bijgevolg administratief bepaald dat het kadastrale inkomen proportioneel moet worden verminderd in functie van het aantal maanden.
De circulaire AAFisc nr. 43/2016 (nr. Ci.702.734) van 19 december 2016 bepaalt nu dat in deze gevallen het kadastrale inkomen voortaan proportioneel moet worden verminderd in functie van het aantal dagen. De nieuwe regeling is van kracht met ingang van 1 januari 2017.
2. Revalorisatiecoëfficiënt kadastrale inkomens gepubliceerd
Het koninklijk besluit van 17 november 2016 (BS 29 november 2016) publiceerde de jaarlijkse revalorisatiecoëfficiënt waarmee de belastbare waarde van een onroerend goed wordt berekend voor bedrijfsleiders die een gebouwd onroerend goed aan hun vennootschap verhuren (zie boven). Deze coëfficiënt was voor de vorige aanslagjaren gelijk gebleven.
Voor aanslagjaar 2017 (inkomsten van 2016) wordt de coëfficiënt verhoogd tot 4,31.
Wij geven u een overzicht van de coëfficiënt voor de laatste aanslagjaren.
aanslagjaar 2017 (inkomsten 2016) |
4,31 |
aanslagjaar 2016 (inkomsten 2015) |
4,23 |
aanslagjaar 2015 (inkomsten 2014) |
4,23 |
aanslagjaar 2014 (inkomsten 2013) |
4,19 |
aanslagjaar 2013 (inkomsten 2012) |
4,10 |
aanslagjaar 2012 (inkomsten 2011) |
3,97 |
aanslagjaar 2011 (inkomsten 2010) |
3,87 |
3. De geregistreerde kassa en het forfaitair belastingstelsel
Over de invoering van het geregistreerde kassasysteem in de horeca is al veel inkt gevloeid. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 13 juli 2016, onze nieuwsbrief van 8 april 2015, onze nieuwsbrief van 29 december 2014, onze online actualiteit van 14 juli 2014, onze nieuwsbrief van 31 december 2013, onze online actualiteit van 17 juli 2013 en onze nieuwsbrief van 11 juli 2013.
Met ingang van 1 juli 2016 moeten uitbaters een btw-kasticket van een geregistreerd kassasysteem uitreiken indien de jaaromzet van de restaurant – en cateringdiensten hoger is dan € 25.000,00.
De fiscale administratie heeft in haar btw-beslissing nr. E.T.131.030 van 10 november 2016 bepaald dat de toepassing van de forfaitaire regelingen inzake btw onverenigbaar is met het gebruik van een geregistreerd kassasysteem.
De forfaitaire regelingen - die o.m. bestaan voor ijssalons, bakkers, slagers, cafés en frituren - zijn immers bedoeld voor gevallen waarin het moeilijk is om de omzet nauwkeurig vast te stellen. Met het geregistreerd kassasysteem wordt een exacte vaststelling van de omzet wel mogelijk.
Dit werkt trouwens ook door voor de inkomstenbelastingen, zoals bevestigd door de fiscale administratie in haar circulaire AAFisc. nr. 39/2016 (nr. Ci.708.300) van 28 november 2016.
Om die reden zal met ingang van 1 januari 2017 de forfaitaire regeling geweigerd worden aan btw-plichtigen die gebruik maken van de geregistreerde kassa. Dit geldt ook voor horecazaken die vrijwillig een geregistreerd kassasysteem installeren, ook al zijn ze er wettelijk niet toe verplicht.
4. Nieuw statuut voor student-zelfstandige
De wet van 18 december 2016 tot vaststelling van het sociaal en fiscaal statuut van de student-zelfstandige (1)
(BS 30 december 2016) voert een nieuw statuut in inzake sociale bijdragen voor studenten die een zelfstandige activiteit in België uitoefenen.
Het is van toepassing op studenten van 18 tot 25 jaar die in hoofdzaak studenten zijn, regelmatig de lessen volgen en een zelfstandige activiteit uitoefenen.
Op gebied van sociale zekerheid zal geen sociale bijdrage verschuldigd zijn wanneer hun inkomen lager is dan een bepaalde inkomensdrempel en zal een verminderde sociale bijdrage verschuldigd zijn als die drempel wordt overschreden.
Fiscaal worden de inkomsten van een student-zelfstandige gelijkgeschakeld met de inkomsten van een jobstudent.
Een aantal ontwerpen van koninklijk besluit zijn in de maak om de praktische modaliteiten te regelen.*
De regeling gaat in vanaf 1 januari 2017 (aanslagjaar 2018).
5. Speculatiebelasting afgeschaft
In het kader van de taxshift werd met ingang van 1 januari 2016 een speculatiebelasting van 33 % ingevoerd op buiten de beroepswerkzaamheid behaalde speculatieve meerwaarden op beursgenoteerde aandelen, opties, warrants of andere financiële instrumenten gerealiseerd op overdracht binnen de zes maanden na de verwerving. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 31 december 2015 en onze online actualiteit van 5 november 2015.
De programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016) schaft deze speculatiebelasting met ingang van
1 januari 2017 af.
6. Verhoging taks op de beursverrichtingen
De taks op de beursverrichtingen is verschuldigd op aan – en verkopen van beleggingsproducten. Deze taks bestaat uit een percentage van de prijs en bedraagt, afhankelijk van het beleggingsproduct, 0,09 %, 0,27 % of 1,32 %. De beurstaks is per percentage geplafonneerd. De plafonds bedragen respectievelijk € 650,00, € 800,00 en € 2.000,00.
De programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016) heeft deze plafonds verhoogd tot respectievelijk
€ 1.300,00, € 1.600,00 en € 4.000,00. De nieuwe plafonds zijn van toepassing voor verrichtingen vanaf 1 januari 2017.
7. Verzekeringsgift niet langer dubbel belast
In onze online actualiteit van 26 januari 2016 bespraken wij de verzekeringsgift in functie van de Vlaamse erfbelasting en schenkbelasting. Wij recapituleren even.
Het gaat over de situatie waarbij een persoon A een levensverzekering afgesloten heeft op zijn eigen hoofd, waarbij ingeval van overlijden van persoon A het verzekerde kapitaal wordt uitgekeerd aan diens kind B. De uitkering aan B bij overlijden van A wordt onderworpen aan de erfbelasting overeenkomstig artikel 2.7.1.0.6 VCF (oud artikel 8 W. Succ.), aangezien B als derde geen betrokken partij was bij het contract.
Om deze belasting te vermijden schonken sommige verzekeringsnemers hun rechten aan de begunstigde. Dit wordt in de volksmond “verzekeringsgift” genoemd. Verzekeringstechnisch werd op die manier de begunstigde zelf de verzekeringsnemer, die verondersteld werd voor zichzelf te hebben bedongen. Een dergelijke polis viel dan niet onder artikel 2.7.1.0.6 VCF (oud artikel 8 W. Succ.) en was bijgevolg niet meer belastbaar. Deze zienswijze werd destijds ook door de federale belastingadministratie erkend (doch niet gepubliceerd).
De Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) neemt hier echter een volledig ander standpunt in. In haar beslissing nr. 15133 van 12 oktober 2015 maakt Vlabel immers een onderscheid tussen de schenking van de verzekering zelf, die wordt onderworpen aan schenkbelasting (berekend op de afkoopwaarde op het moment van de schenking), en de uitkering bij overlijden, die wordt onderworpen aan de erfbelasting. Dit standpunt, dat door de meerderheid van de rechtsleer sterk wordt bekritiseerd, leidt de facto tot een dubbele belasting.
Het decreet van 23 december 2016 houdende diverse fiscale bepalingen en bepalingen omtrent de invordering van
niet-fiscale schuldvorderingen (1) (BS 30 december 2016) bevat hiervoor nu een oplossing, waarbij in de toekomst het bedrag waarop reeds schenkbelasting werd betaald wordt afgetrokken van het bedrag waarop erfbelasting betaald moet worden.
8. Afkopen studiejaren*
Een loopbaan duurt in principe 45 jaren en deze jaren tellen mee voor het pensioen.
Voor ambtenaren tellen ook de jaren die zij studeerden mee in de berekening van het pensioenbedrag. Werknemers hebben de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat hun studiejaren meetellen voor de berekening van het pensioen en zij kunnen, mits betaling van een bijdrage, regularisatie van hun studiejaren aanvragen bij de Federale Pensioendienst, doch zij dienen dit te doen binnen een periode van tien jaar na het beëindigen van de studies. Zelfstandigen kunnen hun studiejaren ten allen tijde regulariseren.
Vanaf 1 maart 2017 kan iedereen studiejaren afkopen om later een hoger pensioen te krijgen. Gedurende de eerste drie jaar zullen de voorwaarden trouwens een stuk aantrekkelijker zijn. Een studiejaar afkopen zal voor iedereen € 1.500,00 kosten, maar de eerstkomende jaren krijgen ambtenaren 10 procent korting. De eerste jaren mag het bedrag trouwens ook fiscaal worden afgetrokken.
9. Belastingkrediet lage activiteitsinkomsten uitgebreid tot forfaitair belaste zelfstandigen
Belastingplichtigen met een laag activiteitsinkomen kunnen overeenkomstig artikel 289ter WIB 92 in de personenbelasting genieten van een belastingkrediet.
Belastingplichtigen die winsten of baten hebben verkregen die zijn vastgesteld volgens forfaitaire gronden van aanslag waren tot voor kort uitgesloten van dit belastingkrediet.
De wet van 3 augustus 2016 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten betreft (BS 11 augustus 2016) beperkt deze uitzondering met ingang van aanslagjaar 2017 tot belastingplichtigen die omwille van niet-aangifte of laattijdige aangifte worden belast op een minimumwinst of – baat.
10. Studentenjob wordt 475 uren
Op het loon van een student die met een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten wordt tewerkgesteld is enkel een bijzondere solidariteitsbijdrage verschuldigd.
Een student die is afgestudeerd is in principe geen student meer en zou bijgevolg geen studentenjob meer kunnen doen. Hierop bestaat evenwel een uitzondering: Wie in juni zijn diploma heeft behaald kan nog tot het einde van de zomer werken met een studentenovereenkomst. Voor jongeren uit het secundair onderwijs is dit dus tot eind augustus, voor jongeren uit het hoger onderwijs tot eind september. Let wel: Die studentenarbeid mag geen verdoken proefperiode zijn. Als de afgestudeerde jongere na beëindiging van de vakantiejob wordt aangeworven voor dezelfde functie zal de werkgever normale sociale zekerheidsbijdragen moeten betalen, ook voor de de voorbije vakantieperiode.
Tot nog toe kon een student per kalenderjaar in het kader van een dergelijke studentenovereenkomst maximaal 50 dagen werken.
De wet van 1 december 2016 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (Dimona)
(BS 16 december 2016) en het koninklijk besluit van 13 december 2016 (BS 19 december 2016) breiden dit maximum uit. Met ingang van 1 januari 2017 wordt het maximum niet langer in aantal dagen uitgedrukt, maar in aantal uren.
Per kalenderjaar kan een student maximaal 475 uren werken met een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten.
De uren moeten worden gepresteerd gedurende periodes van niet verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen en de werkgever moet ze uiteraard vooraf hebben aangegeven in de Dimona voor studenten.
C. Voor vennootschappen en verenigingen
1. Aftrek voor innovatie-inkomsten*
In onze online actualiteit van 12 augustus 2016 deelden wij reeds mee dat de aftrek voor octrooi-inkomsten met ingang van 1 juli 2016 werd afgeschaft.
N.a.v. deze afschaffing deelde de minister van financiën mee dat de regering werkte aan een nieuwe aftrekregeling.
Deze nieuwe regeling, de aftrek voor innovatie-inkomsten, werd goedgekeurd op de ministerraad van 2 december 2016. Het toepassingsgebied zal hierdoor worden uitgebreid, zodat de aftrek niet enkel van toepassing zal zijn op inkomsten uit octrooien, maar ook op kwekersrechten, weesgeneesmiddelen, data- of marktexclusiviteiten voor gewasbeschermingsmiddelen, geneesmiddelen, diergeneesmiddelen of weesgeneesmiddelen en auteursrechtelijk beschermde computerprogramma’s.
De nieuwe aftrek zal van toepassing zijn op de netto-inkomsten (i.t.t. de aftrek voor octrooi-inkomsten, de werd berekend op de bruto-inkomsten uit octrooien) en zal 85 % bedragen.
2. Ruling Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN)
De wet van 12 december 2016 tot wijziging van het wetboek van economisch recht, wat de bevoegdheid van de commissie voor boekhoudkundige normen betreft (BS 20 december 2016), voorziet in de oprichting van een afzonderlijk college in de schoot van de CBN dat tot taak heeft via individuele beslissingen vragen te beantwoorden met betrekking tot de toepassing van het Belgisch boekhoudrecht.
Het gaat in het bijzonder om de relevante bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en zijn uitvoeringsbesluiten, de besluiten met betrekking tot de minimumindeling van het rekeningenstelsel en de boekhouding van ondernemingen, alsmede de boekhoudrechtelijke bepalingen die betrekkingen hebben op verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen en verder alle wettelijke bepalingen die verwijzen naar het Belgisch boekhoudrecht.
Een dergelijke individuele beslissing kan enkel gevraagd worden door het bestuursorgaan van de onderneming.
De beslissing vormt slechts een opinie van het college en bindt het bestuursorgaan niet.
3. Interne meerwaarden
De programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016) heeft een achterpoortje gesloten dat het voor vennootschappen mogelijk maakte om belastingvrij geld uit de vennootschap te halen.
Door deze nieuwe wet zullen voortaan de zogenaamde interne meerwaarden niet langer aan belasting ontsnappen.
We geven een voorbeeld om dit te verduidelijken. Geld dat door een vennootschap wordt uitgekeerd aan haar aandeelhouders wordt normaal gezien als dividend belast tegen een tarief van (intussen) 30 %. Enkel uitkeringen van werkelijk gestort kapitaal, dus inbrengen in geld en / of in natura die door de aandeelhouder zijn gedaan, kunnen belastingvrij gebeuren. Reserves die een vennootschap opbouwt door haar activiteit vormen geen werkelijk gestort kapitaal en worden dus belast bij uitkering.
Nu kan een werkvennootschap, die destijds werd opgericht met een gestort kapitaal van bijvoorbeeld 100 na enkele jaren 500 waard zijn. De aandelen van deze vennootschap konden dan op hun beurt ingebracht worden in een holdingvennootschap. Hierdoor heeft de holdingvennootschap een werkelijk gestort kapitaal van 500. Bij liquidatie van de holding kan 500 belastingvrij uitgekeerd worden, bij liquidatie van de werkvennootschap slechts 100.
In het verleden heeft de fiscus deze manier van werken proberen te bestrijden door deze interne meerwaarde te belasten als divers inkomen of door er fiscaal misbruik in te zien, echter met wisselend succes.
De nieuwe programmawet past nu de definitie van gestort kapitaal in artikel 184 WIB 92 aan op zodanige wijze dat de interne meerwaarde eruit wordt geweerd.
4. Voordeel alle aard firmawagen met tankkaart
Vennootschappen die een firmawagen ter beschikking stellen van een bedrijfsleider of werknemer moesten tot nog toe overeenkomstig artikel 198, §1, 1° WIB 92 17 % van het bedrag van het voordeel opnemen in verworpen uitgaven.
De programmawet van 25 december 2016 (BS 29 december 2016) verhoogt dit percentage tot 40 % voor de gevallen waar de bedrijfsleider of werknemer ook kan beschikken over een tankkaart.
Verder zal het voor de berekening van de verworpen uitgaven ook niet uitmaken of de gebruiker van het voertuig al dan niet een persoonlijke bijdrage levert.
De regeling gaat in op 1 januari 2017.
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - Belgiƫ
+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761