Nieuwsbrief Jaargang 28 # 2
Uitgebracht op : 11-07-2014A. Voor natuurlijke personen - eenmanszaken
1. Melding details rekeningen in het buitenland
In onze online actualiteit van 6 augustus 2013 kondigden wij reeds aan dat het Koninklijk Besluit van 17 juli 2013
(B.S. 26 juli 2013) in de oprichting voorzag van een nieuw Centraal Aanspreekpunt (CAP) zoals voorzien door
artikel 322 § 3 W.I.B. 1992. Met ingang van 2014 zijn alle Belgische banken, beursvennootschappen en wissel -, krediet – en spaarinstellingen verplicht alle rekeningnummers van hun klanten aan een meldpunt bij de Nationale Bank door te geven. Ook rekeningen van de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 moesten worden doorgegeven. Vanaf 2015 geldt de meldingsplicht ook voor contracten (zoals lening, leasing, verkoop op afbetalingen, hypotheek). Voor een gedetailleerde beschrijving van de te melden gegevens verwijzen wij naar onze online actualiteit van 6 augustus 2013.
Banksaldi en bedragen moeten niet meegedeeld worden.
In onze nieuwsbrief van 8 april 2014 melden wij reeds dat de Kamer een wetsontwerp houdende diverse bepalingen had goedgekeurd waarin aan de belastingplichtigen de verplichting wordt opgelegd om de details van hun rekeningen in het buitenland aan het Centraal Aanspreekpunt te melden. De belastingplichtigen die aangaven dat zij voor de aanslagjaren 2012, 2013 en/of 2014 een buitenlandse rekening hadden, zullen vanaf 1 november 2014 een schriftelijke uitnodiging krijgen om de nodige gegevens te melden. Het gaat om het rekeningnummer, de financiële instelling en het land van oorsprong van de rekening. Deze wet houdende diverse fiscale bepalingen van 25 april 2014 werd intussen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 mei 2014.
De fiscus zal, onder bepaalde voorwaarden, toegang hebben tot de databank. Enkel indien de belastingplichtige niet voldoende heeft geantwoord op een vraag van de fiscus, in geval van een belasting op basis van tekenen en indiciën of wanneer er vermoedens van fraude zijn, zal deze gegevensbank kunnen worden geraadpleegd.
2. Bijverdienen na pensionering
Sinds vorig jaar kunnen gepensioneerden vanaf 65 jaar onbeperkt bijverdienen indien zij een beroepsloopbaan van 42 jaar bewijzen (K.B. 28 mei 2013, B.S. 20 juni 2013). Dit geldt trouwens voor alle pensioenstelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren).
Indien men niet aan deze voorwaarden voldoet, gelden er nog steeds inkomensgrenzen. Sedert 1 januari 2014 gelden hiervoor de volgende bedragen (ministerieel besluit van 6 maart 2014, B.S. 27 maart 2014):
|
Voor 65 jaar |
Voor 65 jaar |
Na 65 jaar |
|
RP of RP+OP |
OP |
RP/OP/RP+OP |
Werknemer, mandaat, ambt of post |
|
|
|
Zonder kinderlast |
7.718 |
17.971 |
22.293 |
Met kinderlast |
11.577 |
22.464 |
27.117 |
Zelfstandige (netto beroepsinkomen) |
|
|
|
Zonder kinderlast |
6.175 |
14.377 |
17.835 |
Met kinderlast |
9.262 |
17.971 |
21.694 |
(RP = rustpensioen – OP = overlevingspensioen)
3. Nieuwe fiscale bevoegdheden voor de gewesten
In het kader van de zesde staatshervorming hebben de gewesten bijkomende fiscale bevoegdheden gekregen.
Deze bijkomende bevoegdheden werden geformaliseerd in de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot wijziging van de Bijzondere Financieringswet van 16 januari 1989 (B.S. 31 januari 2014).
Tot nog toe werd een gedeelte van de federaal geheven en geïnde personenbelasting via dotatie overgeheveld naar de gewesten. Het overgehevelde bedrag bedraagt 26 % van de via de personenbelasting geïnde inkomsten.
Onder de nieuwe financieringswet behoudt het federale niveau haar oorspronkelijke ontvangst en wordt het vervolgens overgelaten aan de gewesten hoeveel zij daar bovenop wensen te ontvangen. De personenbelasting blijft dus in essentie een federale bevoegdheid, maar de gewesten kunnen vanaf 1 juli 2014 de personenbelasting verhogen of verlagen door het heffen van opcentiemen. Voor de aanslagjaren 2015, 2016 en 2017 zal de gereduceerde personenbelasting voor de federale overheid 74,01 % bedragen van de personenbelasting zoals ze wordt berekend volgens de bepalingen van het wetboek van de inkomstenbelastingen. De opcentiemen die de gewesten daarop kunnen heffen, werden door de wetgever voorlopig (d.i. tot de gewesten hun eigen regels hiervoor hebben aangenomen) vastgesteld op 35,117 %.
De gewesten kunnen verder op deze opcentiemen kortingen, belastingverminderingen, belastingkredieten en vermeerderingen toepassen.
Daarnaast heeft de wetgever in het kader van de invoering van de gewestelijke personenbelasting de gewesten exclusief bevoegd gemaakt om voor bepaalde uitgaven een belastingvermindering of belastingkrediet toe te kennen. Het gaat over de volgende uitgaven:
-
-
- uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning
- uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand
- uitgaven voor het onderhoud en de restauratie van beschermde monumenten en landschappen
- uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques (anders dan sociale dienstencheques)
- energiebesparende uitgaven in een woning (niet intresten van “groene” leningen)
- uitgaven voor de vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid
- uitgaven gedaan voor de vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs verhuurde woningen
-
N.a.v. deze bevoegdheidsoverheveling werden ook tal van artikelen in het wetboek van de inkomstenbelastingen aangepast via de wet van 8 mei 2014 (B.S. 28 mei 2014). De wetswijzigingen beogen in de eerste plaats om de fiscale voordelen voor de eigen woning (die een gewestelijke bevoegdheid geworden zijn) te scheiden van de fiscale voordelen voor de andere onroerende goederen (die federaal blijven). De wijzigingen betreffen o.m. een omvorming van de nog bestaande aftrekbare bestedingen (aftrek enige en eigen woning en bijkomende intrestaftrek) tot belastingverminderingen, tegen het marginale tarief. Daarnaast kunnen intresten op leningen die zijn aangegaan om de eigen woning te verwerven niet langer afgetrokken worden van de andere onroerende inkomsten.
4. Nieuwe fiscale definitie van de eigen woning
In het licht van de voormelde nieuwe fiscale bevoegdheden van de gewesten onderging ook het begrip “eigen woning” een aantal wijzigingen. Met ingang van 1 juli 2014 zijn de gewesten bevoegd voor de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning.
Dit gaf ook aanleiding tot het in het leven roepen van een nieuwe fiscale definitie van de eigen woning, die voortaan niet langer te vinden is in het wetboek van de inkomstenbelastingen, maar in de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot wijziging van de Bijzondere Financieringswet van 16 januari 1989 (B.S. 31 januari 2014). Wij geven een overzicht van een aantal wijzigingen.
De basisdefinitie blijft behouden. De eigen woning blijft op de eerste plaats de woning die de belastingplichtige zelf betrekt als eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker.
Daarnaast blijft de woning als eigen woning gekwalificeerd worden als de belastingplichtige zijn woning zelf niet kan betrekken omwille van beroeps – of sociale redenen. Daar wordt nu aan toegevoegd dat dit ook het geval is bij wettelijke of contractuele beperkingen of (ver)bouwwerkzaamheden die het de belastingplichtige onmogelijk maken om de woning zelf te betrekken.
Nieuw vanaf aanslagjaar 2015 is dat, indien de belastingplichtige zijn woning niet kan betrekken om beroeps – of sociale redenen, de woning niet kan worden aangemerkt als eigen woning indien zij wordt betrokken door andere dan gezinsleden van de belastingplichtige. Dit lijkt een einde te maken aan de vroegere administratieve toegeving, waarbij het kadastraal inkomen van een woning die een belastingplichtige om beroeps – of sociale reden niet zelf kon betrekken en bijgevolg werd verhuurd, toch voor vrijstelling in aanmerking kwam. De minister van financiën merkte tijdens de parlementaire voorbereiding evenwel op dat het niet de bedoeling was de regeling van het oude artikel 12, § 3 WIB 1992 te wijzigen voor de woningen die om professionele of sociale redenen niet zelf worden bewoond (Verslag, Parl. St. Kamer 2013-2014, nr. 53 3427/003).
Daarnaast komt er ook een einde aan de administratieve toegeving in geval een belastingplichtige meerdere woningen betrekt. Tot nog toe kon de belastingplichtige dan zelf kiezen welke woning hij als eigen woning beschouwde.
In de nieuwe regelgeving wordt als eigen woning beschouwd, de woning waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft.
Ten slotte wordt de hoedanigheid van eigen woning van dag tot dag beoordeeld, terwijl vroeger het administratieve standpunt werd gevolgd, waarbij er werd gekeken naar de bestemming van de woning op de 16de van de maand.
5. Successierechten op gezinswoning ook (gedeeltelijk) afgeschaft in Wallonië en Brussel
De successierechten zijn reeds geruime tijd een gewestelijke belasting, waarbij de gewesten ook volledig autonoom in vrijstellingen kunnen voorzien.
Reeds in 2006 voorzag het Vlaamse Gewest in een vrijstelling van successierechten op de gezinswoning voor het aandeel dat vererfd wordt door de langstlevende echtgenoot, de langstlevende wettelijk samenwonende partner of de feitelijk samenwonende partner die op het moment van overlijden ten minste een jaar met de overledene heeft samengewoond en er een gemeenschappelijke huishouding mee voerde. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 18 april 2007.
De ordonnantie van 30 januari 2014 (B.S. 6 maart 2014) heeft nu ook een gelijkaardige vrijstelling ingevoerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De vrijstelling geldt voor de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner. De vrijstelling geldt ook hier voor de volledige waarde van de gezinswoning.
Deze regeling trad retroactief in werking op 1 januari 2014.
In het Waals Gewest voorziet het decreet van 11 april 2014 (B.S. 9 mei 2014) in een gedeeltelijke vrijstelling, waarbij sinds 1 juni 2014 de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van een abattement van € 160.000,00 kan genieten bij de vererving van de gezinswoning. Dit betekent dat de vrijstelling niet geldt voor de volledige gezinswoning, doch slechts voor de eerste schijf van € 160.000,00 en dit enkel voor zover het koppel voor het overlijden van een van beiden reeds vijf jaar samenwoonde.
6. Verlaging btw-tarief elektriciteit huishoudelijk gebruik
Het koninklijk besluit van 21 maart 2014 (B.S. 27 maart 2014) voert met ingang van 1 april 2014 een verlaging in van het btw-tarief voor de levering van elektriciteit aan huishoudelijke (dus niet-professionele) afnemers van 21 % naar 6 %. Voorschotten aangerekend t.e.m. 31 maart 2014 blijven onder het tarief van 21 % vallen, ook al hebben deze voorschotten betrekking op verbruik vanaf 1 april 2014.
B. Voor vennootschappen en verenigingen
1. Ontbinding en vereffening in een enkele akte
De wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het wetboek van vennootschappen teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren (B.S. 26 juni 2006) voerde een nieuwe procedure in voor de vereffening van vennootschappen.
Deze wet voerde o.m. een gerechtelijke controle in, waarbij de benoeming van de vereffenaar door de rechtbank van koophandel moet worden goedgekeurd alvorens met de vereffeningswerkzaamheden te beginnen. Daarna moet de vereffenaar met (half)jaarlijkse verslagen naar de rechter en ten slotte met de eindafrekening. Pas na akkoord van de rechter kan de vereffening afgesloten worden.
Voor vele eenvoudige vereffeningen (waar er geen schulden meer zijn) bracht dit een veelheid aan procedures en verplichtingen met zich mee, waardoor een vereffening nodeloos lang kon aanslepen. Een deel van de rechtsleer en rechtspraktijk bleef de mening toegedaan dat het voor dergelijke vereffeningen nog steeds mogelijk was om de ontbinding en vereffening van de vennootschap in een enkele akte te doen.
Deze praktijk werd bevestigd in een wetswijziging van 19 maart 2012 (B.S. 7 mei 2012) door de invoering van een wettelijke mogelijkheid om de ontbinding en vereffening in een akte door te voeren, doch enkel onder strikte voorwaarden:
-
-
- Er is geen vereffenaar aangeduid.
- Er zijn geen passiva.
- Alle aandeelhouders zijn aanwezig of vertegenwoordigd en beslissen unaniem.
- De terugname van het resterend actief gebeurt door de vennoten zelf.
-
Vooral de tweede voorwaarde zorgde nogal eens voor problemen. De minister van justitie bevestigde evenwel in het antwoord op een parlementaire vraag dat het volstaat dat de vennootschap geen schulden heeft aan derden
(Parl. St. Kamer 2012-2013, nr. 53 COM 620).
De wet houdende diverse bepalingen van 25 april 2014 (B.S. 14 mei 2014) bevestigt nu expliciet dit standpunt.
Het volstaat dat de schulden ten aanzien van derden werden terugbetaald of dat de sommen die daarvoor nodig zijn geconsigneerd werden.
2. Sociale zekerheid: bewijs kosteloos mandaat
Inzake sociale zekerheid van zelfstandige bestaat een wettelijk weerlegbaar vermoeden dat iemand die een beroepsbezigheid uitoefent die aanleiding kan geven tot bedrijfsleiderbezoldigingen onderworpen is aan het sociaal statuut van zelfstandigen. Dit houdt de verplichting in om aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen en desgevallend sociale bijdragen te betalen.
Het koninklijk besluit van 27 mei 2014 (B.S. 16 juni 2014) bepaalt nu hoe dit vermoeden kan worden weerlegd door de kosteloosheid van het mandaat aan te tonen. De juridische kosteloosheid van het mandaat kan worden aangetoond door een statutaire bepaling of via een beslissing van het orgaan dat bevoegd is om de vergoedingen vast te stellen.
Daarnaast moet er ook een kosteloosheid in feite zijn. Zo kan het bewijs van de kosteloosheid niet aanvaard worden indien uit het mandaat bedrijfsleidersbezoldigingen voortkomen of indien de vennootschap bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen voor de mandataris. De nieuwe regeling is van toepassing met ingang van juli 2014.
Daarnaast bestonden nog twee wettelijke onweerlegbare vermoedens van verzekeringsplicht. Het eerste vermoeden betrof de uitoefening van een mandaat in een vereniging of vennootschap (ook in feite) die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt. Het tweede vermoeden betrof de benoeming van een persoon tot vennootschapsmandataris (bestuurder of zaakvoerder) in een aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen vennootschap of vereniging. Deze personen werden onweerlegbaar vermoed onderworpen te zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen, of zij nu bezoldigd werden of niet.
Door de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake sociale zekerheid (B.S. 6 juni 2014) werd met ingang van 6 juni 2014 het onweerlegbare karakter van deze vermoedens geschrapt.
C. Voor alle belastingplichtigen
1. Zomeruitstel btw-aangifte
Op de site van de FOD Financiën werd op 20 juni 2014 een persmededeling gepubliceerd i.v.m. de jaarlijkse zomerregeling voor de indiening van btw-aangiften.
De indieningsdatum van de btw-aangifte en de btw-opgave voor intracommunautaire handelingen m.b.t. juni 2014 en het tweede kwartaal 2014 wordt verschoven naar 8 augustus 2014. De indieningsdatum voor de btw-aangifte en de
btw-opgave voor intracommunautaire handelingen m.b.t. juli 2014 wordt verschoven naar 10 september 2014.
Het uitstel geldt evenwel niet voor betaling van de verschuldigde btw en de voorschotten.
2. Vrijstellingsregeling btw kleine ondernemingen
Sinds jaren bestond de regeling dat ondernemingen met een jaaromzet kleiner dan € 5.580,00 van een groot gedeelte van de btw-verplichtingen worden ontheven. Zo moet een dergelijke onderneming geen btw aanrekenen aan haar klanten, geen btw doorstorten aan de schatkist en geen periodieke btw-aangiften indienen. Daar staat tegenover dat ze de btw die zij aan haar leveranciers heeft betaald niet in aftrek kan brengen.
De fiscus kondigde een aantal maanden geleden echter aan dat de drempel van € 5.580,00 met ingang van 1 april 2014 zou worden verhoogd tot € 15.000,00. Wij meldden u dit reeds in onze nieuwsbrief van 8 april 2014.
Intussen werd deze nieuwe regeling in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd (wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, B.S. 22 mei 2014).
3. Data indiening fiscale aangiften
Hierbij geven wij u een overzicht met de indieningdata van uw fiscale aangiftes voor het aanslagjaar 2014, inkomsten van het jaar 2013:
-
-
- aangifte personenbelasting: De aangifte werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 maart 2014.
De indieningdatum voor de papieren aangifte was 26 juni 2014. Belastingplichtigen die hun belastingaangifte via Tax-on-Web indienen, krijgen uitstel tot 16 juli 2014. Indien uw aangifte echter elektronisch wordt ingediend via een beroepsbeoefenaar (boekhouder - accountant) die over een geldige volmacht beschikt, mag deze aangifte ingediend worden tot 31 oktober 2014. - aangifte personenbelasting van niet-inwoners: De verwachte datum van indiening voor de papieren aangifte is
1 oktober 2014. Belastingplichtigen die hun aangifte via Tax-on-Web indienen, krijgen uitstel tot 15 oktober 2014. Via een beroepsbeoefenaar ingediende elektronische aangiften krijgen uitstel tot 31 oktober 2014. - aangifte vennootschapsbelasting: De aangifte werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 mei 2014.
De uiterste indieningdatum voor vennootschappen, afgesloten op 31 december 2013, is 30 september 2014.
De wet van 17 juni 2013 (B.S. 28 juni 2013) verplichtte reeds de elektronische indiening vanaf aanslagjaar 2015. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 12 juli 2013. Bij koninklijk besluit van 7 februari 2014
(B.S. 14 februari 2014) werd de verplichting met een jaar vervroegd. Ook de aangifte in de vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2014 moet verplicht elektronisch worden ingediend. - aangifte rechtspersonenbelasting: De aangifte werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 mei 2014.
De verwachte uiterste indieningdatum voor de aangifte in de rechtspersonenbelasting is 30 september 2014.
- aangifte personenbelasting: De aangifte werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 maart 2014.
-
4. Aanpassing van de forfaitaire kilometervergoeding vanaf 1 juli 2014
De vergoedingen die worden toegekend aan werknemers wegens het gebruik van hun eigen auto, motorfiets of bromfiets voor beroepsmatige verplaatsingen, mogen volledig als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden aangemerkt indien zij niet meer bedragen dan de forfaitaire vergoeding die hiervoor door de staat aan zijn personeel wordt toegekend.
Sinds 1 juli 2005 is de aanpassing automatisch gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer. De omzendbrief nr. 639 van 27 juni 2014 van de FOD Personeel en Organisatie, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 juli 2014, bepaalt deze forfaitaire vergoeding op € 0,3468 per kilometer voor de periode van 1 juli 2014 tot 30 juni 2015.
Voor de voorafgaande periode van 1 juli 2013 tot 30 juni 2014 bedroeg deze vergoeding € 0,3461 per kilometer.
Het gaat hier om een minimale vergoeding, die kan worden toegekend zelfs als de werkelijke kost lager ligt.
Een hoger bedrag blijft evenwel mogelijk op voorwaarde dat wordt aangetoond dat het hogere bedrag overeenstemt met de werkelijke kostprijs per kilometer van het gebruikte voertuig.
5. Opeisbaarheid van de btw : nog geen definitieve regels ?!?
De wet van 17 december 2012 (B.S. 21 december 2012) past met ingang van 1 januari 2013 de regels inzake opeisbaarheid van de btw aan. Wij bespraken de wijziging reeds in onze nieuwsbrief van 31 december 2012.
De factuurdatum is hierbij niet langer een datum van opeisbaarheid van de btw. De btw zal wordt pas opeisbaar op het ogenblik dat de levering of dienst wordt verricht of voltooid. Voor voorschotten wordt de btw opeisbaar op het moment dat het voorschot wordt betaald.
Deze data van levering, dienst en betaling moesten reeds verplicht op de factuur worden vermeld, maar in de praktijk aanvaardde men dat de factuurdatum volstond indien die dezelfde was.
Deze nieuwe regeling heeft uiteraard ook gevolg voor het recht op aftrek. Dat ontstaat namelijk pas op het moment dat de btw opeisbaar is. Het loutere ontvangen van de factuur is dus niet meer voldoende om het recht op aftrek uit te oefenen. Enkel het moment van de levering, dienst of betaling is relevant voor de uitoefening van het recht op aftrek.
Vooral voor voorschotfacturen zijn deze nieuwe opeisbaarheidsregels problematisch, want die betekenen dat een belastingplichtige die in het bezit is van een factuur met vermelding van een btw-bedrag zijn recht op aftrek niet kan uitoefenen alvorens de levering of betaling heeft plaatsgevonden. (Voor degene die de factuur heeft uitgereikt, is de btw wel verschuldigd op het moment van het uitreiken van de factuur, wegens artikel 51, § 1, 3° WBTW, zelfs indien er geen goed is geleverd of een dienst is verstrekt.)
Omwille van deze redenen publiceerde de btw-administratie in haar beslissing ET 123.563 van 19 december 2012 een overgangsregeling om de praktische problemen te ondervangen die uit deze wijziging voortvloeien.
De oorspronkelijke overgangsperiode liep van 1 januari 2013 tot 31 december 2013, maar die werd door de btw-administratie in haar beslissing nr. E.T. 124705 van 22 november 2013 verlengd tot 31 december 2014. Tijdens deze overgangsperiode aanvaardt de administratie dat de regels die van toepassing waren voor 1 januari 2013 verder mogen toegepast worden, zowel door de leverancier / dienstverrichter (voor het uitreiken van de factuur) als door de klanten (voor het recht op aftrek). Voor intracommunautaire handelingen en handelingen met particulieren gelden specifieke regels.
Deze btw-beslissing voorziet ook dat er verder overleg met de sector wordt gepleegd om te onderzoeken of er ook na 31 december maatregelen kunnen worden getroffen opdat de ondernemingen zo min mogelijk administratieve last ondervinden van deze nieuwe regelgeving. Een definitieve regeling voor de periode na 31 december 2014 ontbreekt tot op heden.
6. Verkoop vastgoed aan 6 % btw – circulaire rechtsmisbruik
De btw-administratie publiceerde op 13 mei 2014 haar beslissing nr. E.T. 120.125 n.a.v. een praktijk die bouwpromotoren hanteren om op de verkoop van een oud gebouw gevolgd door de renovatie of afbraak en heropbouw van dat gebouw het btw-tarief van 6 % toe te passen.
De levering van een nieuw gebouw gebeurt normaliter tegen het tarief van 21 %. Tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 voorziet in een verlaagd btw-tarief van 6 % voor de uitvoering van renovatiewerken aan privéwoningen die minstens vijf jaar in gebruik zijn genomen en voor de afbraak en wederopbouw van gebouwen in stadsgebieden die na de uitvoering van de werken als privéwoning worden aangewend.
In de sector werkten echter bepaalde bouwpromotoren contracten uit waarbij de verkoop van het nieuwe gebouw wordt opgesplitst in de verkoop van een oud gebouw (onder het stelsel van de registratierechten), gevolgd door belangrijke renovatiewerken of door afbraak en heropbouw (onderworpen aan het btw-tarief van 6 %). Op die manier wordt het
21 %-tarief vermeden bij de verkoop van een nieuw gebouw.
Het Europees Hof van Justitie had reeds in haar arrest C-461/08 van 19 november 2009 erop gewezen dat de opsplitsing in twee handelingen die ondeelbaar verbonden zijn met elkaar (namelijk een verkoop gevolgd door een aannemingscontract) niet beantwoordt aan de economische werkelijkheid en aan de bedoelingen van de partijen.
In haar arrest C-425/06 van 21 februari 2008 had het Hof ook al gesteld dat handelingen als misbruik kunnen worden beschouwd wanneer het beoogde resultaat een belastingvoordeel is waarvan de toekenning in strijd zou zijn met een of meerdere doelen van de btw-regelgeving en wanneer dat voordeel het wezenlijke doel is van de gekozen contractuele oplossing.
Deze rechtspraak van het Hof van Justitie wordt nu expliciet door de administratie bevestigd.
Zij maakt hierbij een onderscheid tussen twee specifieke gevallen:
-
-
- De koper contracteert met een enkele contractspartij voor de beide handelingen (aankoop en aannemingscontract). Een dergelijke levering zal worden beschouwd als een enkele handeling die tot doel heeft een onroerend goed in zijn toekomstige staat van afwerking te leveren (verkoop op plan), ongeacht of er hierbij een of meerdere kopers zijn en of het goed al dan niet valt onder een stelsel van mede-eigendom.
- De verkoper en de ondermening die instaat voor de renovatie of de afbraak zijn twee juridisch onderscheiden personen. Ook hier kan de handeling worden geherkwalificeerd en moet worden onderzocht of er geen sprake is van misbruik in de zin van artikel 1, § 10 W.B.T.W.
-
De beslissing is in principe ook van toepassing op het verleden, maar de formele akkoorden die in het verleden hieromtrent tussen de belastingplichtige en de btw-administratie hebben gemaakt, blijven van kracht. Gevallen waarin belastingplichtigen menen dat er een stilzwijgend akkoord werd gesloten, zullen geval per geval moeten worden onderzocht door de administratie.
7. Forfaitaire waardering door RSZ van kosten ten laste van de werkgever
Bedragen die een terugbetaling van kosten ten laste van de werkgever vormen, zijn uitgesloten van het loonbegrip en zijn dan ook niet onderworpen aan sociale bijdragen. Het mag dan wel uitsluitend gaan over kosten die ten laste van de werkgever vallen en die dus worden veroorzaakt door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De werkgever moet in principe aan de hand van bewijsstukken de juistheid van de terugbetalingen kunnen aantonen.
Voor een aantal kleine kosten (verplaatsingen, dienstreizen, bureaukosten, arbeidsgereedschap en – kledij, …) is dit bewijs vrij moeilijk en daarom aanvaardt de RSZ-administratie dat een aantal kosten forfaitair geraamd mogen worden.
Deze forfaits mogen niet zomaar worden toegekend. Ze worden immers geacht om werkelijke kosten te dekken.
Op vraag van de RSZ zal de werkgever dus zijn systeem van kostenvergoeding moeten kunnen motiveren door geschreven documenten, zoals het arbeidsreglement, dienstnota’s of bijlagen aan de arbeidsovereenkomst. Zo zal hij moeten aantonen dat het om een werknemer gaat voor wie de gemaakte kost plausibel is, rekening houdende met zijn functieomschrijving en werkomstandigheden. Uiteraard kan terugbetaling van forfaitaire kosten niet gecombineerd worden met een werkelijke terugbetaling van dezelfde gemaakte kosten.
In haar instructies voor het tweede kwartaal 2014, gepubliceerd op 27 mei 2014, deelt de RSZ de maximumbedragen van deze forfaits mee. Het is ook belangrijk om te noteren dat de RSZ-forfaits niet noodzakelijk dezelfde zijn als de forfaits die op fiscaal vlak worden aanvaard.
8. Circulaire elektronische facturatie
De wet van 17 december 2012 (B.S. 21 december 2012) zorgde voor de volledige gelijkstelling van de papieren en de elektronische factuur voor btw-doeleinden. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 31 december 2012.
Op 4 april 2014 publiceerde de fiscale administratie de circulaire AAfisc nr. 14/2014 waarin deze nieuwe regelgeving verder wordt verduidelijkt. Aangezien de nieuwe wetgeving in werking trad op 1 januari 2013 treden de bepalingen van deze circulaire retroactief in werking op 1 januari 2013.
In haar circulaire bevestigt de administratie dat de elektronische factuur aan dezelfde regels onderworpen is als de papieren factuur en dat er sprake is van een elektronische factuur indien zij zowel verstrekt als ontvangen wordt in een elektronisch formaat.
Voor de elektronische factuur zijn er verder twee bijkomende voorwaarden.
Het gebruik van de elektronische factuur moet door de afnemer worden aanvaard. Deze aanvaarding kan stilzwijgend zijn en bv. blijken uit de betaling, maar de administratie prefereert een schriftelijke overeenkomst en dit omwille van de bewijskracht en de mogelijkheid om modaliteiten op voorhand vast te leggen.
Daarnaast moet de belastingplichtige de authenticiteit van herkomst, de integriteit van de inhoud en de leesbaarheid van de elektronische factuur garanderen. Hiervoor dient hij een driedubbel bewijs te leveren:
-
-
- bewijs dat de leverancier op de factuur ook daadwerkelijk de transactie heeft verricht (authenticiteit)
- bewijs dat de inhoud van de factuur na de verzending niet meer gewijzigd kan worden (integriteit)
- duidelijke leesbaarheid van alle gegevens op de factuur, zonder veel onderzoek of interpretatie en dit gedurende de volledige bewaringstermijn (leesbaarheid)
-
Hoe dat in de praktijk gebeurt, wordt aan het goed oordeel van de belastingplichtige overgelaten.
In de circulaire wordt verder veel aandacht besteed aan het belang van bedrijfscontroles die een betrouwbaar controlespoor achterlaten. Deze controlesporen zijn elementair in de bewijsvoering van de authenticiteit en de integriteit van de elektronische factuur.
9. Controleacties 2014
De fiscale administratie gaf op 5 februari 2014 op haar website een overzicht van lopende of nog te verwachten controleacties.
Particulieren worden mogelijk gecontroleerd als:
-
-
- de vrijstelling van Belgische personenbelasting gevraagd wordt voor wedden of lonen van buitenlandse oorsprong
- het dossier al geruime tijd niet meer gecontroleerd is.
-
Ondernemingen worden mogelijk gecontroleerd als:
-
-
- de verhouding tussen de omzet en de kosten een abnormale evolutie vertoont of niet overeenstemt met die van vergelijkbare belastingplichtigen
- de winstmarge kleiner is dan de gebruikelijke winstmarge van vergelijkbare belastingplichtigen of een
niet-verklaarbare daling vertoont - er aanwijzingen zijn dat er privéaankopen zijn gedaan die in werkelijkheid beroepsaankopen zijn en de belastingplichtige op die manier misschien een “zwart” circuit heeft willen opzetten
- het vermoeden bestaat dat er btw-kredieten ten onrechte zijn teruggevorderd of verrekend
- het dossier al geruime tijd niet meer gecontroleerd is.
-
De particulieren en ondernemingen op wie deze controleacties gericht zijn, zijn diegenen die op basis van risico-indicatoren een groter fiscaal risico vertonen.
Naast deze specifieke aandachtspunten zal de fiscale administratie ook nog andere controles van de fiscale situatie van particulieren en ondernemingen uitvoeren.
10. De saga van het geregistreerd kassasysteem in de horeca – de volgende aflevering
De invoering van het geregistreerd kassasysteem in de horeca heeft al heel wat voeten in de aarde gehad. Voor een overzicht verwijzen wij naar onze online actualiteit van 17 juli 2013 en onze nieuwsbrief van 31 december 2013.
Ingevoerd als een maatregel ter compensatie van de btw-verlaging van 21 % naar 12 % was de invoering van het geregistreerd kassasysteem oorspronkelijk gepland op 1 januari 2013, maar ze werd reeds verschillende malen uitgesteld. De verplichte invoering van de geregistreerde kassa is intussen voorzien op 1 januari 2015. Het geregistreerd kassasysteem zal verplicht worden voor exploitanten van inrichtingen waarvan ten minste 10 % van de omzet bestaat uit restaurant – of cateringdiensten. Wie slechts voor minder dan 10 % restaurant – of cateringdiensten levert, zal
btw-bonnetjes moeten uitreiken.
In februari 2014 kondigde de minister van financiën aan dat bij het invoeren van de geregistreerde kassa een implementatieperiode zal voorzien worden tot 1 januari 2016 om de horeca-uitbaters de kans te geven zich aan het nieuwe systeem aan te passen.
De uitbaters die het geregistreerd kassasysteem moeten toepassen vanaf 1 januari 2015 moeten zich uiterlijk op
28 februari 2015 registreren in de GKS-registratiemodule, een e-service van de FOD Financiën.
Vervolgens ontvangen zij van de fiscale administratie een uiterlijke implementatiedatum (30 juni 2015, 30 september 2015 of 31 december 2015). Deze data zijn te beschouwen als een administratieve tolerantie ten aanzien van de wettelijk verplichte invoeringsdatum van 1 januari 2015.
Om discriminatie binnen de sector te vermijden zal de administratie pas tot sancties overgaan vanaf 1 januari 2016,
na het verstrijken van de uiterlijke implementatieperiode.
Wie in 2014 vrijwillig de kassa invoert en zich hiervoor tijdig geregistreerd heeft (voor 30 juni 2014) kan genieten van twee sociale voordelen:
-
-
- verhoging van het aantal overuren waarvoor een belastingvermindering geldt van 130 naar 180
- een lastenverlaging voor vijf vaste contracten
-
11. Eenheidsstatuut – rugzaksysteem en ontslagcompensatieregeling
In onze nieuwsbrief van 31 december 2013 gaven wij een beknopt overzicht van de wetswijziging n.a.v. de invoering van een eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden.
Door dit eenheidsstatuut krijgen arbeiders en bedienden dezelfde opzeggingstermijn, die voortaan wordt uitgedrukt in weken. De nieuwe opzeggingstermijn geldt zowel voor nieuw aangeworven werknemers als voor werknemers die op
31 december 2013 al in dienst waren.
Voor werknemers die op 31 december 2013 reeds in dienst waren, wordt een systeem ontworpen waarbij de reeds verworven opzeggingstermijn behouden blijft. Deze opzeggingstermijn wordt via een rugzaksysteem door de werknemer meegedragen zolang hij in dienst blijft. Bij een later ontslag zal de werknemer recht hebben op een opzeggingstermijn die gelijk is aan de som van de op 31 december 2013 verworven opzeggingstermijn (die in de “rugzak” zit) en de onder de nieuwe ontslagregels opgebouwde opzeggingstermijn (alsof hij op 1 januari 2014 in dienst getreden was).
Voor de meeste arbeiders levert dit rugzaksysteem echter een nadeliger resultaat op dan de opzeggingstermijn die is vastgesteld volgens de nieuwe regeling (rekening houdende met de werkelijke datum van indiensttreding).
Om deze reden werd voor arbeiders die in dienst waren op 31 december 2013 voorzien in een compensatie. Arbeiders met een “rugzak” krijgen in geval van ontslag een vergoeding om het verschil te compenseren tussen, enerzijds, de opzeggingstermijn uit hun “rugzak” vermeerderd met de termijn volgens de nieuwe ontslagregels vanaf 1 januari 2014 en, anderzijds, de opzeggingstermijn berekend volgens de nieuwe ontslagregels op basis van de werkelijke datum van indiensttreding.
Deze ontslagcompensatievergoeding is ten laste van de RVA en is aan te vragen door de werknemer bij zijn uitbetalingsinstelling via het formulier C4.
12. Wettelijke definitie ambachtsman
Op 15 april 2014 verscheen de wet van 19 maart 2014 in het Belgisch Staatsblad. Deze wet voert een definitie in van de ambachtsman. De ambachtsman of – onderneming is een natuurlijke of rechtspersoon actief in de productie, de transformatie, de reparatie, de restauratie van voorwerpen, de levering van diensten waarvan de activiteiten in essentie betrekking hebben op manuele aspecten, op een authentiek karakter en die een zekere kennis ontwikkelen gericht op kwaliteit, traditie, creatie of innovatie. Bovendien moet de ambachtsonderneming minder dan twintig werknemers tewerkstellen.
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - Belgiƫ
+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761