Nieuwsbrief Jaargang 27 # 3
A. Voor natuurlijke personen - eenmanszaken
1. Hervorming sociale bijdrageberekening voor zelfstandigen
2. Successierechten voor stiefkinderen
3. Bedrag winwinlening verhoogd
B. Voor vennootschappen en verenigingen
1. Investeringsaftrek voor KMO’s
2. Effecten aan toonder verdwijnen definitief
C. Voor alle belastingplichtigen
1. De geregistreerde kassa in de horeca – de volgende aflevering
2. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden in bouw -, bewaking - en vleessector
3. Verlenging overgangsregeling opeisbaarheid btw
4. Forfaitaire onkostenvergoeding voor dienstreizen
5. Fiscale controle inkomstenbelastingen: meenemen boeken en bescheiden
6. Fiscale controle inkomstenbelastingen: bankgeheim
7. Dienstencheques worden duurder
8. Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden
9. Vereiste attesten bij overname van een zaak, handelsfonds of bedrijfstak
10. Werkmelding aannemers vanaf 1 januari 2014
11. Europese domiciliëring verplicht vanaf 1 februari 2014
12. WebDIV vanaf 1 januari 2014 verplicht
13. Solidariteitsbijdrage bij gebruik van firmawagens door werknemers
14. Lagere drempel voor voorschotten RSZ
Nieuwsbrief Jaargang 27 # 3
Uitgebracht op : 31-12-2013A. Voor natuurlijke personen - eenmanszaken
1. Hervorming sociale bijdrageberekening voor zelfstandigen
In onze nieuwsbrief van 12 juli 2013 kondigden wij reeds aan dat de berekening van de sociale bijdragen van de zelfstandige zou worden hervormd. Deze hervorming komt er in toepassing van de wet van 22 november 2013 houdende hervorming van de berekening van de sociale bijdragen voor zelfstandigen (B.S. 6 december 2013).
In het huidige systeem worden de sociale bijdragen voor zelfstandigen berekend op hun inkomen van drie jaar terug,
met uitzondering van de eerste drie jaar van de zelfstandige activiteit, waarbij de sociale bijdragen worden berekend op basis van het werkelijke inkomen.
Met ingang van 1 januari 2015 zullen de sociale bijdragen worden berekend op het inkomen van het jaar zelf.
Er zal worden gewerkt met een voorlopige bijdrage, berekend op basis van het inkomen van drie jaar geleden,
die kan aangepast worden in functie van de evolutie van de economische situatie van de zelfstandige.
Van zodra het sociaal verzekeringsfonds de actuele inkomsten van het jaar kent en deze als vastgesteld door de fiscale administratie beschouwd worden, wordt aan de zelfstandige een eindafrekening bezorgd. Die zal in voorkomend geval sociale bijdragen moeten bijstorten of het surplus terugkrijgen.
De hervorming betekent ook dat de inkomsten van 2012, 2013 en 2014 niet als berekeningsbasis voor de sociale bijdragen zullen worden gebruikt, behalve voor zelfstandigen die in deze jaren start(t)en.
2. Successierechten voor stiefkinderen
Erfenissen tussen stiefouders en stiefkinderen waren reeds voor de successierechten gelijkgesteld met verkrijgingen in rechte lijn.
Voor kinderen van ongehuwde samenwoners bestond een gelijkaardige regeling, maar die was enkel van toepassing indien er een samenwoning bestond tussen de natuurlijke ouder van het kind en de partner op het moment van overlijden.
Dit betekende dat de regeling niet kon toegepast worden indien de natuurlijke ouder voor de partner overleed.
Het Grondwettelijk Hof besloot dan ook in haar arrest nr. 163/2012 van 20 december 2012 dat deze regeling strijdig was met het gelijkheidsbeginsel.
Het Vlaamse decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013
(B.S. 30 juli 2013) werkte deze ongelijkheid weg. De inwerkingtreding werd retroactief bepaald op 20 december 2012.
3. Bedrag winwinlening verhoogd
De winwinlening werd ingevoerd in 2006 met als doel het ondernemerschap in Vlaanderen te bevorderen door aan particulieren die geld lenen aan een beginnende KMO onder bepaalde voorwaarden een belastingvermindering toe te kennen.
Voor een gedetailleerde bespreking van de voorwaarden verwijzen wij naar onze nieuwsbrief van 15 november 2006.
De lening is beperkt tot een bedrag van € 50.000,00 per kredietgever. Het totale bedrag dat een kredietnemer in het kader van een of meer winwinleningen kan ontlenen werd, overeenkomstig het Vlaamse decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 (B.S. 30 juli 2013), sinds 9 augustus 2013 opgetrokken van € 100.000,00 naar € 200.000,00.
B. Voor vennootschappen en verenigingen
1. Investeringsaftrek voor KMO’s
In 2006 werd de gewone investeringsaftrek voor de vennootschappen op nul gezet als compensatie voor de invoering van de notionele intrestaftrek. Enkel een reeks specifieke investeringsaftrekken bleef bestaan (b.v. voor octrooien of de ontwikkeling van groene energie).
In de praktijk bleken echter de kleine vennootschappen relatief gezien minder gebruik te maken van de notionele intrestaftrek. Als gevolg daarvan heeft de regering beslist om tijdelijk (voor investeringen in 2014 en 2015) de gewone investeringsaftrek opnieuw in te voeren voor kleine vennootschappen in de zin van artikel 15 van het wetboek van vennootschappen. Dit werd vastgelegd in de programmawet van 26 december 2013 (B.S. 31 december 2013).
De investeringsaftrek zal 4 % bedragen van de aanschaffings – of beleggingswaarde van nieuwe materiële of immateriële vaste activa. Alle activa die uitgesloten zijn van de notionele intrestaftrek (zoals onredelijke kosten, beleggingen of de woning van de bedrijfsleider) komen ook voor de investeringsaftrek niet in aanmerking. De investeringen moeten ook een rechtstreekse band hebben met de werkelijke economische activiteit van de vennootschap. Daarnaast blijven ook de reeds bestaande beperkingen op de investeringsaftrek van toepassing (zoals uitsluiting van investeringen in personenauto’s of activa die worden gebruikt door een derde).
Deze nieuwe investeringsaftrek zal slechts beperkt overdraagbaar zijn. Indien er onvoldoende winst is, is hij slechts een keer overdraagbaar naar het volgende belastbaar tijdperk. Wie gebruik maakt van de investeringsaftrek, is voor dat jaar bovendien ook uitgesloten van de notionele intrestaftrek. Eventuele nog niet afgetrokken notionele intrestaftrek uit vorige jaren kan wel nog worden gebruikt.
2. Effecten aan toonder verdwijnen definitief
Vanaf 1 januari 2014 is het definitief gedaan met papieren effecten (zoals aandelen, kasbons, obligaties).
De wetgeving hieromtrent gaat reeds terug tot het jaar 2005. De voorbije jaren moesten deze papieren effecten worden omgezet in effecten op naam of gedematerialiseerde effecten (op een effectenrekening).
C. Voor alle belastingplichtigen
1. De geregistreerde kassa in de horeca – de volgende aflevering
In onze online actualiteit van 17 juli 2013 gaven wij u reeds een stand van zaken in de saga van de geregistreerde kassa in de horeca.
De reeds aangekondigde wet met betrekking tot de certificatie van een geregistreerd kassasysteem in de horeca werd intussen op 30 juli 2013 goedgekeurd en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 augustus 2013.
Verdere toepassingsmodaliteiten werden uitgewerkt in het koninklijk besluit van 1 oktober 2013 (B.S. 8 oktober 2013) en de circulaire van 23 oktober 2013 (B.S. 4 november 2013).
Met ingang van 1 januari 2014 kunnen horeca-uitbaters vrijwillig starten met het gebruik van de geregistreerde kassa met blackbox. Vanaf 1 januari 2015 wordt het gebruik van de geregistreerde kassa verplicht. Wie zich ten laatste op
31 december 2013 reeds bij de FOD Financiën registreerde, kan al vanaf 1 januari 2014 een sociale lastenvermindering krijgen.
2. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden in bouw -, bewaking - en vleessector
Overeenkomstig de artikelen 35/1 en volgende van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers (de zogenoemde Loonbeschermingswet) zijn de opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers die voor bepaalde activiteiten een beroep doen op een of meerdere aannemers of onderaannemers die tekortschieten aan hun verplichting om tijdig het loon te betalen aan hun werknemers, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van dit loon aan de betrokken werknemers.
De koninklijke besluiten van 17 augustus 2013 (B.S. 28 augustus 2013) verklaarden deze regeling van toepassing op activiteiten in de bouwsector en aanverwante activiteiten, de bewaking – en toezichtsector, de land – en tuinbouw en de vleesverwerking en dit met ingang van 1 september 2013.
3. Verlenging overgangsregeling opeisbaarheid btw
Met ingang van 1 januari 2013 werden nieuwe opeisbaarheidsregels van toepassing inzake btw, waarbij de btw pas opeisbaar wordt bij de verrichting van de levering of de voltooiing van de dienst, onafhankelijk van de datum waarop wordt gefactureerd. De btw-administratie aanvaardde evenwel een overgangsregeling tot 31 december 2013, waarin ook nog de oude regels mochten toegepast worden. Wij verwijzen hiervoor naar onze nieuwsbrief van 31 december 2012.
In de btw-beslissing nr. E.T. 124705 van 22 november 2013 bevestigt de minister van financiën dat deze overgangsregeling zal worden verlengd tot 31 december 2014.
4. Forfaitaire onkostenvergoeding voor dienstreizen
Uit een antwoord van de minister van financiën op de parlementaire vraag nr. 387 van 11 oktober 2013
(Vr. en Antw. Kamer 2013-14, nr. 53-131, 274) blijkt dat vanaf 1 januari 2014 steeds mag worden verwezen naar de verblijfsvergoedingen voor het hoogste ambtenarenniveau om te bepalen of forfaitaire kostenvergoedingen voor werknemers op dienstreis in België belastingvrij blijven.
Deze bedragen zijn de volgende (geïndexeerd bedrag vanaf 1 januari 2013):
-
-
- voor een binnenlandse dienstreis van meer dan 5 uur tot minder dan 8 uur: € 3,82
- voor een binnenlandse dienstreis van 8 uur en meer (of voor reizen van een ononderbroken duur van meer dan 5 uur tot minder dan 8 uur waarin het 13de en 14de uur van de dag volledig begrepen zijn): € 19,22
- toeslag wegens nachtverblijf: € 43,78 (bij logies op kosten van het personeelslid) of € 23,04 (bij kosteloos logies)
-
Toekenning van een hogere vergoeding is uiteraard steeds mogelijk, mits het bewijs geleverd wordt dat de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten eigen aan de werkgever en dat de vergoeding ook effectief aan die kosten is besteed.
Voor buitenlandse dienstreizen aanvaardt de fiscale administratie nu ook dat voor lange buitenlandse dienstreizen
(meer dan 30 dagen) gebruikt wordt gemaakt van het forfait dat de FOD Buitenlandse Zaken aan haar personeelsleden betaalt. Dit bevestigt de administratie in haar circulaire nr. Ci.RH.241/609.972 van 10 oktober 2013.
5. Fiscale controle inkomstenbelastingen: meenemen boeken en bescheiden
Overeenkomstig artikel 315 W.I.B. 92 moet de belastingplichtige, zonder verplaatsing, de fiscale administratie op haar verzoek alle boeken en bescheiden voorleggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. De controleur inzake inkomstenbelastingen (personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners) had evenwel niet het recht om stukken mee te nemen.
Een dergelijke meeneemrecht bestaat wel op het gebied van de btw (zie art. 61 § 2 BTW-wetboek).
De wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen van 21 december 2013 (B.S. 31 december 2013) voert dit meeneemrecht ook voor de inkomstenbelastingen in via een nieuw artikel 315ter W.I.B. 92. Het meeneemrecht zal slaan op alle boeken en bescheiden die nodig zijn om het bedrag van belastbare inkomsten van de belastingplichtige of van derden te bepalen. Het geldt echter niet voor boeken die nog niet zijn afgesloten. Van de afgifte zal een proces-verbaal worden opgemaakt.
6. Fiscale controle inkomstenbelastingen: bankgeheim
Overeenkomstig artikel 322 § 2 W.I.B. 92 kan de fiscale administratie bij financiële instellingen inlichtingen opvragen over hun cliënten indien er aanwijzingen van belastingontduiking zijn of indien de administratie een aanslag op basis van tekenen en indiciën wil vestigen. Overeenkomstig artikel 333/1 § 1 W.I.B. 92 dient de administratie hierbij vooraf de belastingplichtige in kennis te stellen van de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gronden die een indiciaire taxatie rechtvaardigen. Een voorafgaande kennisgeving is niet vereist indien de rechten van de Schatkist in gevaar zijn.
Dan moet wel een kennisgeving achteraf gebeuren.
Deze verplichting van voorafgaandelijke kennisgeving bestond niet bij een vraag om inlichtingen vanwege een buitenlandse administratie. Deze bepaling werd echter vernietigd door het Grondwettelijk Hof in haar arrest nr. 66/2013 van 16 mei 2013. De wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (B.S. 31 december 2013) voorziet nu in een gewijzigde regelgeving, waarbij wel een kennisgeving aan de belastingplichtige moet gebeuren, tenzij de buitenlandse staat aantoont zelf reeds deze kennisgeving te hebben verstuurd of wanneer de buitenlandse staat vraagt om deze kennisgeving niet te doen omdat de rechten van zijn Schatkist in gevaar zijn.
7. Dienstencheques worden duurder
Vanaf 1 januari 2014 wordt de prijs voor de aankoop van een dienstencheque verhoogd van € 8,50 tot € 9,00 voor de eerste 400 aangekochte dienstencheques en tot € 10,00 voor de volgende 100 cheques. Het aantal dienstencheques per gebruiker is per kalenderjaar beperkt tot 500 (of 1.000 cheques per gezin). Dit blijkt uit het koninklijk besluit van
17 augustus 2013 (B.S. 26 augustus 2013).
Dienstencheques die werden aangekocht of omgeruild tussen 1 september 2013 en 31 december 2013 zullen geldig blijven t.e.m. 30 april 2014.
Het bedrag dat voor dienstencheques wordt betaald geeft recht op een belastingvermindering aan 30 %. Vanaf 1 juli 2013 is het aftrekbaar bedrag beperkt tot € 1.380,00 per persoon en per jaar.
8. Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden
In onze nieuwsbrief van 12 juli 2013 verwezen wij reeds naar de onderhandelingen m.b.t. een eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Intussen werd de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2013. Wij geven u hierbij de hoofdpunten:
-
-
- De carenzdag (de eerste ziektedag die veel arbeiders niet uitbetaald krijgen) wordt definitief afgeschaft.
- Er komen gelijke opzegtermijnen voor arbeiders en bedienden (met enkele uitzonderingen, o.m. voor bepaalde sectoren en overgangsmaatregelen voor de werknemers die reeds in dienst waren voor 1 januari 2014).
- Het recht op outplacement wordt uitgebreid tot alle werknemers die recht hebben op een opzegtermijn van
30 weken (momenteel enkel voorbehouden voor werknemers van 45 jaar en ouder). - De proefperiode wordt afgeschaft.
-
De wijzigingen gaan in vanaf 1 januari 2014.
9. Vereiste attesten bij overname van een zaak, handelsfonds of bedrijfstak
De overnemer van een handelsfonds of een bedrijfstak kan in bepaalde gevallen opdraaien voor de sociale en fiscale schulden van de overnemer.
De fiscale en sociale wetgeving voorzien immers dat de overdracht van een zaak slechts tegenstelbaar is aan hun administraties vanaf de tweede maand die volgt op de maand waarin een eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst tot overdracht aan hen ter kennis werd gebracht. Zolang de overdracht niet tegenstelbaar is,
kunnen de administraties handelen alsof deze nooit heeft plaatsgevonden.
Ook na deze periode van niet-tegenstelbaarheid blijft de overnemer hoofdelijke aansprakelijk voor de betaling van de fiscale en sociale schulden van de overlater, maar die aansprakelijkheid wordt beperkt tot het bedrag van de overnameprijs of het bedrag dat reeds door de overnemer werd betaald voor het verstrijken van de periode van niet-tegenstelbaarheid.
De niet-tegenstelbaarheid en hoofdelijke aansprakelijkheid kunnen worden vermeden indien, binnen de dertig dagen voorafgaandelijk aan de kennisgeving van de overnameovereenkomst, door de administratie een attest wordt opgemaakt waaruit blijkt dat de overlater geen (fiscale of sociale) schulden heeft. Het origineel van dit attest moet bij de kennisgeving worden gevoegd en tegen ontvangstbewijs worden afgeleverd bij de administratie.
Voor de verschillende administraties (BTW, inkomstenbelasting, RSZ) moeten afzonderlijke attesten worden aangevraagd en afzonderlijke kennisgevingen worden verricht.
De regeling is terug te vinden in artikel 442bis W.I.B. 92, artikel 93undecies B BTW-wetboek en artikel 41quinquies van de wet van 27 juni 1969.
10. Werkmelding aannemers vanaf 1 januari 2014
Vanaf 1 januari 2014 moet de aannemer die een overeenkomst gesloten heeft met een opdrachtgever de werken in onroerende staat aangeven bij de RSZ via de nieuwe online dienst “aangifte van werken”. Voordien gebeurde de werkmelding via de toepassing “unieke werfmelding”.
De aangifte van werken is verplicht voor alle werken in onroerende staat van de bouwsector, metaalsector, elektriciteitssector, schoonmaakwerken, tuinbouwwerken en houtwerken. De melding moet gebeuren door de aannemer op wie de opdrachtgever een beroep gedaan heeft.
11. Europese domiciliëring verplicht vanaf 1 februari 2014
Via het systeem van de domiciliëring kunnen schuldeisers onmiddellijk eenmalige of herhaaldelijke facturen
(b.v. voor abonnementen, telefoon, gas, elektriciteit) innen bij de bank van de schuldenaar (de klant). De schuldenaar geeft hierbij een mandaat aan de schuldeiser om zijn rekening te debiteren. Op die manier worden bepaalde uitgaven automatisch betaald, zonder dat nog betalingen moeten worden uitgevoerd. De terugstorting van dergelijke domiciliëringsbetalingen kunnen worden gevraagd tot acht weken na de debitering (en in sommige gevallen zelfs
tot 13 maanden).
Tot oktober 2009 kon een domiciliëring enkel op nationaal niveau worden gebruikt omdat elk Europees land een ander systeem hanteerde.
Met ingang van 2 november 2009 trad de Europese domiciliëring in werking. De Europese domiciliëring kan worden gebruikt in alle landen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk eurobetalingsgebied SEPA (bestaande uit alle lidstaten van de Europese Unie en IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland en Monaco). De verschillende nationale systemen bleven echter ook nog bestaan.
Vanaf 1 februari 2014 zal enkel nog de Europese domiciliëring in gebruik blijven. Bij de overstap naar de Europese domiciliëring hoeft de klant niets te doen. De schuldeiser neemt het initiatief. Hij neemt het beheer van de bestaande domiciliëring van de bank over. Op verzoek van de schuldeiser kan het bestaande mandaat worden overgedragen naar het Europese domiciliëringssysteem zonder administratieve formaliteiten. De consument zal bovendien aan zijn bank kunnen meedelen door welke schuldeisers hij nooit wenst te worden gedebiteerd en wie de schuldeisers zijn die toelating hebben om zijn rekening te debiteren. Hij kan ook zijn rekening blokkeren voor invorderingen via een Europese domiciliëring. Daarnaast krijgt hij ook de mogelijkheid om een maximumbedrag of de periodiciteit van de invorderingen ter kennis te brengen van de bank.
De Europese domiciliëring (ook Core genoemd) kan door iedereen, particulieren en ondernemingen, worden gebruikt. Daarnaast bestaat er ook een versie voor verrichtingen tussen professionele gebruikers (B2B). Bestaande domiciliëringen kunnen echter niet worden omgezet naar een B2B-domiciliëring. Hiervoor dient de schuldeiser een nieuw mandaat te vragen. In tegenstelling tot het standaardsysteem kan de klant in het B2B-systeem van de bank geen terugbetalingen vorderen van bedragen die in uitvoering van een domiciliëring werden gestort. Dit moet hij rechtstreeks met de leverancier regelen.
12. WebDIV vanaf 1 januari 2014 verplicht
Vanaf 1 januari 2014 wordt het gebruik van de applicatie WebDIV verplicht telkens wanneer de mogelijkheid hiertoe bestaat. Dit bepaalt het koninklijk besluit van 12 juli 2013 (B.S. 12 augustus 2013). Het gaat o.m. over het inschrijven van voertuigen en het verlengen van commerciële nummerplaten voor nieuwe voertuigen die in België gekocht zijn en tweedehandsvoertuigen die voordien in België ingeschreven waren. De verkoper overhandigt hierbij aan de koper een formulier “aanvraag tot inschrijving” dat de koper bezorgt aan zijn verzekeraar, die het voertuig dan onmiddellijk inschrijft via internet. Het nieuwe kentekenbewijs en kentekenplaat worden dan ontvangen in de brievenbus.
Indien men niet meer in het bezit is van zijn voertuig en men is ook niet van plan een ander voertuig in te schrijven,
dan moet de kentekenplaat ter schrapping worden teruggestuurd naar de dienst schrappingen.
De verkeersbelasting blijft verschuldigd zolang de kentekenplaat niet is geschrapt. Enkel de officiële kentekenplaat (die voorzien is van een stempel en normaliter achteraan de wagen bevestigd is) wordt aanvaard voor schrapping.
Om de schrapping van een kentekenplaat te vragen moet men:
-
-
- hetzij de officiële kentekenplaat, zonder verpakking, afgeven aan een bpostkantoor (niet in een postpunt)
- hetzij de kentekenplaat, zonder verpakking, in een daartoe voorziene bus steken bij de loketten van de DIV.
-
Wanneer men niet langer in het bezit is van de kentekenplaat, moet men naar de politie gaan om een origineel attest van aangifte van onvrijwillige buitenbezitstelling te laten opmaken. Men ontvangt daarop een attest van schrapping.
13. Solidariteitsbijdrage bij gebruik van firmawagens door werknemers
Wanneer een werkgever aan zijn werknemers een bedrijfswagen ter beschikking stelt die zij voor privédoeleinden mogen gebruiken, moet hij hiervoor een solidariteitsbijdrage betalen aan de RSZ. De regeling, overeenkomstig artikel 38 § 3quater van de wet van 29 juni 1981, geldt niet alleen voor personenwagens, maar ook voor lichte vrachtauto’s en busjes voor gemeenschappelijk vervoer.
Er bestaat een wettelijk vermoeden dat ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of het voorwerp uitmaakt van een huur – of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor gebruik van het voertuig, wordt verondersteld ter beschikking van een werknemer te zijn voor privédoeleinden. De werkgever kan wel het tegenbewijs leveren door aan te tonen dat het privégebruik uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder de sociale zekerheid voor werknemers (b.v. de bedrijfsleider) of dat het voertuig enkel voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt.
Deze solidariteitsbijdrage wordt sinds 1 januari 2005 niet meer berekend als 33 % van het werkelijke voordeel van de werknemer, maar als een maandelijks forfaitair bepaald bedrag per voertuig dat de werknemer aan zijn werknemers ter beschikking stelt. De solidariteitsbijdrage is altijd verschuldigd, ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van de wagen en het type brandstof. De minimale maandelijkse bijdrage bedraagt vanaf 1 januari 2014 € 25,10.
Bij niet-vervulling van deze verplichting wordt een bijdrageopslag van 10 % opgelegd, naast een verhoogde forfaitaire vergoeding die gelijk is aan het dubbele van de verschuldigde solidariteitsbijdrage en nalatigheidsintresten.
14. Lagere drempel voor voorschotten RSZ
Bedrijven wiens aangifte in de bedrijfsvoorheffing in het tweede voorgaande kwartaal hoger lag dan € 6.197,00 zijn verplicht om iedere maand een voorschot te betalen aan de RSZ.
Het koninklijk besluit van 8 december 2013 verlaagt dit bedrag van € 6.197,00 naar € 4.000,00 vanaf 1 januari 2014 (B.S. 20 december 2013). Als gevolg daarvan zullen werkgevers dus vlugger voorschotten moeten betalen op verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen.
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - België
+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761