Nieuwsbrief Jaargang 26 # 3

Uitgebracht op : 31-12-2012

Regeerakkoord, begrotingsakkoord en nieuwe fiscale maatregelen 

In onze vorige nieuwsbrieven vond u een overzicht van de geplande fiscale maatregelen uit het regeerakkoord van december 2011 en van de wetswijzigingen die n.a.v. dit regeerakkoord werden doorgevoerd via de wet houdende diverse bepalingen van 28 december 2011 (B.S. 30 december 2012), de programmawet van 29 maart 2012 (B.S. 6 april 2012) en de programmawet van 22 juni 2012 (B.S. 28 juni 2012). 

In deze editie krijgt u, naast de overige fiscale en juridische actualiteiten, het vervolg van een aantal van deze maatregelen n.a.v. de laatste wetgeving en het meest recente begrotingsakkoord. Deze laatste wetswijzigingen zijn terug te vinden in de programmawet van 27 december 2012 (B.S. 31 december 2012). Omwille van het overzicht vindt u bij de besproken onderwerpen ook een samenvatting van de besluiten van het regeerakkoord en van de vorige wetswijzigingen naar aanleiding daarvan. De elementen van het regeerakkoord waaraan geen verdere wijzigingen werden aangebracht, worden niet verder besproken. Hiervoor verwijzen wij naar onze vorige nieuwsbrieven. U kan onze nieuwsbrieven vanaf 2005 nog steeds raadplegen op onze website: http://www.bebotax.com/NL/Nieuwsbrieven.html 

Fiscale regularisatie 2013 

N.a.v. de meest recente begrotingsronde stelt de regering tevens een nieuwe fiscale regularisatie in het vooruitzicht. Aangezien dit een specifieke materie betreft waarin Bebotax in principe niet tussenkomt, vindt u in deze editie van onze nieuwsbrief een bijdrage over de nieuwe fiscale regularisatie van de hand van Meester Werner Niemegeers, fiscaal advocaat met een jarenlange ervaring in o.a. deze fiscale materie. 

A.    Voor alle belastingplichtigen 

1.     Roerende voorheffing op intresten en dividenden 

Regeerakkoord: In het verleden waren intresten onderworpen aan een roerende voorheffing van 15 % en dividenden aan een roerende voorheffing van 25 %. Onder bepaalde voorwaarden konden sommige dividenden ook aan een voorheffing van 15 % worden belast. Voor liquidatie – en inkoopboni (dividenden verkregen n.a.v. de vereffening van een vennootschap of de inkoop van eigen aandelen) gold een tarief van 10 %. Voor intresten op spaarboekjes is de eerste schijf van
€ 1.770,00 vrijgesteld.

In het regeerakkoord werd beslist om intresten en dividenden die momenteel aan 15 % worden belast te onderwerpen aan een tarief van 21 %. Voor spaarboekjes blijft de huidige vrijstelling behouden en boven het vrijgestelde bedrag blijft het tarief van 15 % gelden. Dit geldt ook voor de recent uitgegeven Staatsbon. Het tarief van 10 % voor de liquidatieboni blijft behouden.

Daarnaast komt er een bijkomende bijdrage voor de hoge vermogensinkomsten. Een belastingplichtige die voor meer dan
€ 20.000,00 aan roerende inkomsten per jaar ontvangt, is een bijkomende bijdrage van 4 % verschuldigd op het deel boven de € 20.000,00. Liquidatieboni en het vrijgestelde deel van intresten op spaarboekjes, alsmede de intresten uit de Staatsbon worden niet meegenomen voor deze bijkomende bijdrage.

Art. 25 – 38 wet 28 december 2011: Met ingang van inkomsten toegekend vanaf 1 januari 2012 wordt voor intresten en dividenden die niet aan de roerende voorheffing van 25 % onderworpen zijn, de roerende voorheffing tot 21 % verhoogd. De vrijstelling voor spaarboekjes blijft behouden. Voor spaarboekjes en de Staatbon blijft het tarief 15 %.
Het tarief voor liquidatieboni (dividenden verkregen n.a.v. de vereffening van een vennootschap) blijft 10 %.
Voor dividenden verkregen bij de inkoop van eigen aandelen wordt het tarief van 10 % naar 21 % verhoogd.

Bovendien is de roerende voorheffing niet langer bevrijdend. Dit betekent dat nagenoeg alle roerende inkomsten
(o.m. intresten en dividenden) voortaan in de aangifte personenbelasting aangegeven moeten worden.

Ook de bijdrage op de hoge vermogensinkomsten werd ingevoerd. Iedereen die meer dan € 20.020,00 (basisbedrag € 13.675,00) roerende inkomsten ontvangt per jaar, wordt onderworpen aan een extra belasting boven de € 20.020,00. Daarnaast wordt ook voorzien in de oprichting van een centraal meldpunt bij de Nationale Bank van België, waar de schuldenaars van de roerende inkomsten het bedrag van de inkomsten en de identiteit van de verkrijgers moeten melden. Dit is niet nodig indien deze bijdrage reeds aan de bron werd ingehouden.

Art. 145 wet 29 maart 2012: Het centraal meldpunt zal niet worden opgericht in de schoot van de Nationale Bank van België, maar als een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 86 en 87 wet 22 juni 2012: De programmawet geeft een nieuwe definitie van de personen met meldingsplicht inzake de bijdrage van 4 % op de hoge vermogensinkomsten. Voor effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten gaat het om elke in België gevestigde marktdeelnemer die dividenden of intresten toekent of betaalbaar stelt, ongeacht of dit de schuldenaar van de roerende inkomsten is of door de schuldenaar of de genieter is belast met de toekenning of de betaalbaarstelling van deze inkomsten. In de andere gevallen rust de meldingsplicht op de schuldenaar van de roerende voorheffing.

Art. 77 – 98 wet 27 december 2012: Met ingang van 1 januari 2013 wordt het standaard tarief van de roerende voorheffing op intresten, dividenden en royalties 25 %, met uitzondering van liquidatiebonussen (10 %), dividenden van residentiële vastgoedbevaks (15 %), intresten van Leterme-staatsobligaties (15 %), intresten van spaarboekjes bij overschrijding van het vrijgestelde deel (15 %) en royalties van auteursrechten en naburige rechten, evenals van wettelijke en verplichte licenties (15 %).

De roerende voorheffing wordt vanaf 1 januari 2013 opnieuw bevrijdend, met uitzondering van o.m. inkomsten van lijfrenten of tijdelijke renten, inkomsten van auteursrechten en naburige rechten en uit wettelijke en verplichte licenties.

Het centraal meldpunt binnen de Federale Overheidsdienst Financiën zal niet worden opgericht en intresten en dividenden zullen dus ook niet moeten gemeld worden.

Gezien de verhoging van het standaardtarief tot 25 % wordt de bijkomende heffing van 4 % vanaf 1 januari 2013 afgeschaft.

Voor het aanslagjaar 2013 (inkomsten van 2012) blijft de bijkomende heffing behouden. In de aangifte zal enkel moeten worden aangekruist of de roerende inkomsten al dan niet de drempel van € 20.020,00 op jaarbasis overschreden hebben. Indien dit niet het geval is, hoeft er niets aangegeven te worden. De belastingplichtigen die hadden geopteerd voor de inhouding van de bijkomende heffing van 4 % zullen deze enkel kunnen terugvorderen door deze inkomsten aan te geven in de aangifte in de personenbelasting. 

2.     Roerende voorheffing op auteursrechten 

Uit de nieuwe programmawet van 27 december 2012 (B.S. 31 december 2012) blijkt dat de regeling met betrekking tot de auteursrechten slechts minimaal verandert. Het tarief van 15 % blijft behouden, doch enkel voor het gedeelte van de inkomsten dat de drempel van € 37.500,00 (geïndexeerd voor aj. 2013: € 54.890,00) niet overschrijdt. Boven deze drempel is het nieuwe standaardtarief van 25 % van toepassing. Indien de auteursrechten kunnen gekwalificeerd worden als beroepsinkomsten kunnen de auteursrechten boven deze drempel ook onderworpen worden aan het gewone tarief van de personenbelasting.

De roerende voorheffing op inkomsten uit auteursrechten zal evenwel geen bevrijdend karakter meer hebben.
De inkomsten zullen bijgevolg steeds moeten worden aangegeven in de aangifte personenbelasting.

3.     Aannemersregistratie afgeschaft 

De wet van 7 november 2011 (B.S. 10 november 2011) schafte de regeling inzake aannemersregistratie definitief af.
Een koninklijk besluit moest evenwel nog de datum van inwerkingtreding bepalen. Ingevolge het koninklijk besluit van
3 augustus 2012 (B.S. 10 augustus 2012) werd de aannemersregistratie met ingang van 1 september 2012 geschrapt.
Een beroep doen op een geregistreerde aannemer is dus niet langer een voorwaarde om van bepaalde belastingvoordelen te kunnen genieten. Het gaat om de volgende belastingvoordelen:

      • de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven (art. 145/24 W.I.B. 1992) (sedert 1 januari 2012 enkel nog dakisolatie)
      • de belastingvermindering voor uitgaven voor de beveiliging van een woning tegen inbraak of brand
        (art. 145/31 W.I.B. 1992)
      • de belastingvermindering voor uitgaven voor de vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid (art. 145/25 W.I.B. 1992)
      • de belastingvermindering voor uitgaven voor de vernieuwing van woningen verhuurd via een sociaal verhuurkantoor (art. 145/30 W.I.B. 1992)
      • de vermindering van de belastbare meerwaarden op gebouwde onroerende goederen voor werken uitgevoerd tussen de datum van verkrijging, eerste ingebruikname of verhuring en de datum van vervreemding
        (art. 90, 10° W.I.B. 1992 en 101, § 2 W.I.B. 1992)
      • de inversteringsaftrek (art. 69 W.I.B. 1992)

Dit geldt voor alle werken die werden uitgevoerd sedert 1 januari 2011, dus met terugwerkende kracht. 

4.     Nieuwe regels inzake de opeisbaarheid van de BTW 

De wet van 17 december 2012 (B.S. 21 december 2012) past met ingang van 1 januari 2012 de regels inzake opeisbaarheid van de BTW aan. De factuurdatum zal niet langer een datum van opeisbaarheid van de BTW vormen.
De BTW zal pas opeisbaar worden op het ogenblik dat de levering of dienst wordt verricht of voltooid.
Voor voorschotten wordt de BTW opeisbaar op het moment dat het voorschot wordt betaald.

Deze data van levering, dienst en betaling moesten reeds verplicht op de factuur worden vermeld, maar in de praktijk aanvaardde men dat de factuurdatum volstond indien die dezelfde was.

Deze nieuwe regeling heeft uiteraard ook gevolg voor het recht op aftrek. Dat ontstaat namelijk pas op het moment dat de BTW verschuldigd is. Het loutere ontvangen van de factuur zal dus voortaan niet meer voldoende zijn om het recht op aftrek uit te oefenen. Enkel het moment van de levering, dienst of betaling zullen relevant zijn voor de uitoefening van het recht op aftrek.

Intussen publiceerde de BTW-administratie in haar beslissing ET 123.563 van 19 december 2012 een overgangsregeling om de praktische problemen te ondervangen die uit deze wijziging voortvloeien. Deze overgangsperiode loopt van
1 januari 2013 tot 31 december 2013. Tijdens deze overgangsperiode aanvaardt de administratie dat de regels die van toepassing waren voor 1 januari 2013 verder mogen toegepast worden, zowel door de leverancier / dienstverrichter
(voor het uitreiken van de factuur) als door de klanten (voor het recht op aftrek). Voor intracommunautaire handelingen en handelingen met particulieren gelden specifieke regels. 

5.     Volledige gelijkstelling papieren en elektronische factuur voor BTW-doeleinden 

Overeenkomstig dezelfde wet van 17 december 2012 (B.S. 21 december 2012) krijgen vanaf 1 januari 2013 de papieren factuur en de elektronische factuur dezelfde waarde voor de BTW. Er blijft evenwel nog een verschil bestaan.
Voor de uitreiking van elektronische facturen is nog steeds de voorafgaande aanvaarding van de elektronische werkwijze door de klant vereist. Deze aanvaarding hoeft echter niet expliciet te gebeuren. Ze kan ook stilzwijgend blijken uit b.v. de verwerking van de factuur in de boekhouding van de klant of de betaling van de factuur. 

6.     Gewijzigde regels voor bewaring van facturen 

Dezelfde wet van 17 december 2012 (B.S. 21 december 2012) past ook de regeling voor bewaring van facturen vanaf
1 januari 2013 aan. De bewaring kan op papier of elektronisch en dit ongeacht of de factuur oorspronkelijk op papier of elektronisch werd verstuurd of ontvangen.

Facturen op papier moeten nog steeds in België bewaard worden. Elektronische facturen of elektronische archivering van papieren facturen kunnen in het buitenland worden bewaard op voorwaarde dat men er online in België toegang toe heeft.

Er wordt wel vereist dat de authenticiteit van de herkomst, de integriteit van de inhoud en de leesbaarheid van de factuur worden gewaarborgd vanaf het tijdstip van uitreiking van de factuur tot het einde van de bewaringstermijn.
Dit betekent dat de identiteit van de leverancier of de uitreiker van de factuur gewaarborgd wordt en dat de inhoud die voorgeschreven is door de toepasselijke regels inzake facturering geen wijzigingen heeft ondergaan. 

7.     Loonbonus 2013 

Het systeem van de loonbonus werd met ingang van 1 januari 2008 ingevoerd met de wet van 21 december 2007
(B.S. 31 december 2007). Hierbij kunnen bedrijven aan hun werknemers een bonus toekennen indien bepaalde duidelijk omschreven bedrijfsdoelstellingen worden gehaald. Op deze bonus hoefden werknemers geen belastingen of sociale zekerheidsbijdragen te betalen. De werkgever betaalt enkel 33 % werkgeversbijdrage, maar dat bedrag kan hij integraal aftrekken in de personen – of vennootschapsbelasting.

N.a.v. de opmaak van de begroting zal hier verandering in komen. Het maximumbedrag van de loonbonus wordt verhoogd van € 2.430,00 naar € 3.100,00. Daarnaast zal de werknemer voortaan ook een sociale zekerheidsbijdrage van 13,07 % verschuldigd zijn. Deze bijdrage zal ook moeten worden betaald voor bonussen die op de resultaten van 2012 worden berekend. 

8.     Schijnzelfstandigheid 

De wet op de arbeidsrelaties van 27 december 2006 voerde vier algemene criteria in die bepalen of iemand als werknemer of als zelfstandige moet worden beschouwd. Deze criteria zijn:

      • de wil van de betrokken partijen
      • de vrijheid in de organisatie van het werk
      • de vrijheid in de organisatie van de werktijd
      • de mogelijkheid om een hiërarchische controle uit te oefenen.

In de praktijk bleek deze wet echter niet volledig of specifiek genoeg om schijnzelfstandigheid effectief aan te pakken.

De wet van 25 augustus 2012 (B.S. 11 september 2012) voert vanaf 1 januari 2013 negen specifieke criteria in, maar enkel voor vier welbepaalde sectoren, zijnde de bouwsector, het goederen – en personenvervoer (met uitzondering van ambulancediensten en vervoer van personen met een handicap), de schoonmaaksector en de bewakingssector.

Deze negen nieuwe criteria zijn de volgende:

      • de afwezigheid van enig financieel of economisch risico
      • de afwezigheid van een persoonlijke en aanzienlijke investering in de onderneming
      • het ontbreken van beslissingsbevoegdheid over het aankoopbeleid
      • het ontbreken van beslissingsbevoegdheid over het prijsbeleid
      • het gebrek aan een resultaatsverbintenis voor het geleverde werk
      • de garantie op een vaste vergoeding ongeacht de resultaten
      • de onmogelijkheid om zelf personeel aan te werven
      • werken voor slechts een enkele opdrachtgever of het zich niet gedragen als een onderneming tegenover derden
      • geen eigenaar zijn van de werkruimtes en het materiaal

Indien iemand aan ten minste vijf van deze criteria voldoet, ontstaat er een weerlegbaar vermoeden dat er een arbeidsrelatie is. Dit vermoeden kan o.m. weerlegd worden door een beroep te doen op de voormelde vier algemene criteria.

Op familiale arbeidsrelaties is het weerlegbaar vermoeden niet van toepassing. Toch kan ook hier sprake zijn van schijnzelfstandigheid, doch enkel op basis van de vier algemene criteria.

B.    Voor natuurlijke personen - eenmanszaken 

1.     Verklaringen in de aangifte personenbelasting 

De voormelde wijzigingen inzake roerende inkomsten hebben aanleiding gegeven tot een aantal extra verklaringen in de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting. Vanaf aanslagjaar 2013 (inkomsten van 2012) zal de belastingplichtige in zijn aangifte moeten vermelden of hij minder dan € 20.020,00 aan roerende inkomsten had.
Vanaf aanslagjaar 2014 ( inkomsten 2013 ) zal er eveneens dienen te worden vermeld of hij titularis is van levensverzekeringen in het buitenland. 

Wij vatten u hierbij kort samen welke verklaringen (vermoedelijk) in de aangifte in de personenbelasting zullen moeten worden opgenomen: 

      • verklaring titularis bankrekeningen in het buitenland
      • verklaring onroerende goederen in het buitenland
      • verklaring levensverzekeringen in het buitenland ( inkomsten 2013 - aanslagjaar 2014 )
      • verklaring m.b.t. tot de hoogte van de roerende inkomsten (meer of minder dan € 20.020,00) 

2.  Taks levensverzekeringspolissen 

Artikel 104 van de programmawet van 27 december 2012 (B.S. 31 december 2012) verhoogt  de verzekeringstaks voor premies van individuele levensverzekeringen van 1,1 % naar 2 %. Deze verhoging zou niet gelden voor schuldsaldoverzekeringen. Levensverzekeringen aangegaan door rechtspersonen zouden aan het tarief van 4,4 % onderworpen blijven.

Deze wijziging gaat in voor premies betaald vanaf 1 januari 2013. 

3.  Antimisbruikbepaling inzake registratierechten en successierechten 

In onze vorige nieuwsbrieven deelden wij reeds mee dat de antirechtsmisbruikbepalingen inzake inkomstenbelastingen, successierechten en registratierechten werden gewijzigd.

In haar circulaire nr. 8/2012 van 19 juli 2012 geeft de belastingadministratie een aantal toepassingsgevallen van fiscaal misbruik inzake registratie – en successierechten. Deze circulaire bevat twee lijsten, nl. een lijst van rechtshandelingen die zij niet en een lijst van rechtshandelingen die zij wel als fiscaal misbruik beschouwt.

O.m. de volgende rechtshandelingen maken volgens de circulaire geen fiscaal misbruik uit:

      • de handgift en de bankgift
      • de schenking voor een buitenlandse notaris
      • de gefaseerde schenking van onroerende goederen met een tussenperiode van meer dan drie jaar
      • de schenking onder last en de schenking onder ontbindende voorwaarde
      • de schenking door grootouders aan kind(eren) en kleinkind(eren)
      • de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik of een ander levenslang recht
      • Tontine – en aanwasclausules
      • een testament waarbij welbepaalde gunstregimes maximaal worden benut (b.v. legaat aan de langstlevende van de volle eigendom van de van successierechten vrijgestelde gezinswoning)
      • testament met “generation skipping”
      • duo-legaat, indien dit een substantieel voordeel oplevert voor de bevoordeelde algemene legataris

Er is volgens de circulaire wel sprake van fiscaal misbruik bij o.m. de volgende rechtshandelingen:

      • in het huwelijkscontract opgenomen eenzijdige verblijvingsbedingen of bedingen van ongelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij geen overlevingsvoorwaarde is voorzien
      • gesplitste aankoop van goederen (blote eigendom en vruchtgebruik), voorafgegaan door een schenking van de benodigde gelden door de vruchtgebruiker aan de blote eigenaar
      • bepaalde erfpachtconstructies
      • inbreng van aan een der echtgenoten eigen onroerende goederen in de huwelijksgemeenschap, gevolgd door een schenking van de goederen door beide echtgenoten samen
      • uitbreng uit de huwelijksgemeenschap van roerende goederen, gevolgd door een wederzijdse schenking tussen echtgenoten, meestal onder ontbindende voorwaarde voor de schenking gedaan door de eerststervende echtgenoot.

De in de circulaire gegeven opsomming is niet limitatief. De toepassing van de anti- misbruikbepaling moet volgens de administratie geval per geval worden beoordeeld. 

4.  Aftrekbare bestedingen worden belastingverminderingen 

Bepaalde uitgaven vormen in de personenbelasting aftrekbare bestedingen. Dit betekent dat u deze uitgaven kan aftrekken van uw inkomen. Het gaat o.m. om giften aan erkende instellingen, uitgaven voor kinderopvang, betaalde onderhoudsuitkeringen en de aftrek eigen woning (de kapitaalsaflossingen en intresten voor hypothecaire leningen voor de enige eigen woning). De wet houdende fiscale en financiële bepalingen van 13 december 2012 (B.S. 20 december 2012) vormt vanaf aanslagjaar 2013 (inkomsten van 2012) een aantal van deze aftrekbare bestedingen om tot belastingverminderingen. Een belastingvermindering is een vermindering van de berekende belasting op het belastbaar inkomen. Bij een vaste belastingvermindering, zoals hier het geval is, is het fiscale voordeel hetzelfde voor mensen die veel of weinig verdienen.

De volgende aftrekbare bestedingen worden omgevormd tot belastingverminderingen:

      • voor giften: een belastingvermindering van 45 %
      • voor uitgaven voor kinderopvang: belastingvermindering van 45 %
      • voor kosten van een huisbediende: belastingvermindering van 30 %
      • voor kosten voor beschermde monumenten en landschappen: belastingvermindering van 30%.

Onderhoudsuitkeringen en de aftrek enige eigen woning blijven vooralsnog aftrekbare bestedingen. 

5.  Belastingvermindering langetermijnsparen 

De wet houdende fiscale en financiële bepalingen van 13 december 2012 (B.S. 20 december 2012) wijzigde verder de belastingvermindering op het langetermijnsparen. Tot nu toe werd deze berekend tegen een bijzondere gemiddelde aanslagvoet tussen 30 en 40 %. Vanaf aanslagjaar 2013 wordt dit tarief eenvormig op 30 % gebracht.
Dit heeft dus gevolgen voor:

      • betalingen in het kader van het pensioensparen
      • premies van een individuele levensverzekering
      • aflossingen of wedersamenstellingen van hypothecaire leningen (andere dan de aftrek eigen woning)
      • persoonlijke bijdragen voor een groepsverzekering of pensioenfonds
      • verwerving van werkgeversaandelen 

C.    Voor vennootschappen en verenigingen 

1.     Afschaffing overdraagbaarheid notionele intrestaftrek en verdere verlaging 

Regeerakkoord: Het tarief van de notionele intrestaftrek wordt vastgesteld op 3 %, voor KMO’s op 3,5 %.

Thans is de notionele intrestaftrek onbeperkt naar de toekomst overdraagbaar. Deze overdraagbaarheid zal worden afgeschaft. Niet in het belastbaar tijdperk toegepaste aftrek is dus verloren. Overgedragen notionele intrestaftrek die tot en met 2011 werd opgebouwd, zal wel verder in aftrek kunnen worden gebracht, zij het binnen bepaalde grenzen.

Art. 45 wet 28 december 2011: (wijziging artikel 205quater W.I.B. 1992): Met ingang van aanslagjaar 2013
(inkomsten 2012) wordt het maximale tarief van de notionele intrestaftrek vastgesteld op 3 %. De beperking van de overdraagbaarheid werd nog niet in de wet opgenomen.

Art. 48 wet 13 december 2012: Indien de winst van de vennootschap onvoldoend was om de volledige aftrek te genieten kon het niet opgebruikte deel overeenkomstig artikel 205quinquies W.I.B. 1992 overgedragen worden naar de zeven volgende belastbare tijdperken. De wet van 13 december 2012 (B.S. 20 december 2012) heeft echter dit artikel geschrapt met ingang van aanslagjaar 2013 (inkomsten van 2012). Dit betekent dat de niet opgebruikte notionele intrestaftrek niet langer overdraagbaar en dus verloren is.

Er is evenwel in een overgangsregel voorzien voor nog niet gerecupereerde notionele intrestaftrek uit boekjaren die afsloten voor 31 december 2012.

Begrotingsakkoord 2013: Het tarief van de notionele intrestaftrek zou verder worden verlaagd tot 2,74 % voor grote ondernemingen en 3,24 % voor KMO’s vanaf aanslagjaar 2014. 

2.     Meerwaardebelasting voor grote ondernemingen 

Regeerakkoord: Tot op heden zijn meerwaarden op aandelen voor vennootschappen niet belastbaar.
Naar de toekomst zal dit enkel zo blijven onder voorwaarde dat de aandelen minimaal een jaar in bezit worden gehouden. Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, wordt de meerwaarde belast aan een afzonderlijke aanslagvoet van 25 %. Minderwaarden op aandelen blijven niet aftrekbaar.

Art. 146 en 149 wet 29 maart 2012 (wijziging artikel 192 en 217 W.I.B. 1992): De belasting van 25% op de meerwaarden op aandelen die minder dan een jaar in bezit worden gehouden werd ingevoerd vanaf aanslagjaar 2013 en voor alle meerwaarden gerealiseerd vanaf 28 november 2011.

Art. 100 wet 27 december 2012: Voor holdings en grote ondernemingen komt er een heffing van 0,40 % op de meerwaarde op aandelen. Deze maatregel is niet van toepassing voor KMO’s.

Als gevolg hiervan zouden er dan vier verschillende fiscale stelsels bestaat voor meerwaarden op aandelen in de vennootschapsbelasting:

      • volledige fiscale vrijstelling van meerwaarden op aandelen in een vennootschap die aan een normaal belastingregime is onderworpen en die minstens een jaar in het bezit waren van een KMO
      • een belastingtarief van 0,40 % voor meerwaarden gerealiseerd door grote ondernemingen en holdings
      • een belastingtarief van 25,75 % (25 % + 3 % crisisbelasting) voor meerwaarden op aandelen in een vennootschap die aan een normaal belastingtarief onderworpen is, maar minder dan een jaar worden aangehouden
      • een belastingtarief van 33,99 % (gewoon tarief van de vennootschapsbelasting) voor meerwaarden op aandelen in een vennootschap die niet aan een normaal belastingregime onderworpen zijn geweest (dus vennootschappen in belastingparadijzen). 

Extra bijdrage - Nieuw rondje fiscale amnestie in 2013 (door gastauteur Meester Werner Niemegeers) 

De regering voorziet een nieuw rondje fiscale amnestie om de begroting te spekken. Het wordt weer de laatste keer dat de fiscale zondaar in het reine kan komen met zijn fiscale pekelzonden uit het verleden. Wie vol deze kans weer laat voorbijgaan zal in de toekomst in elk geval niet meer aan tarieven kunnen regulariseren. Want als er iets opvalt aan de zoveelste episode van de fiscale amnestie is nl. het feit dat het telkens duurder wordt om de niet-aangegeven inkomsten uit het verleden in te klaren. De 9 % uit de tijd van de Eénmalige Bevrijdende Aangifte (EBA) is al lang vervlogen.
De tarieven verhogen en de boetes ook. Geen reden meer om te twijfelen.
 

Streep onder het verleden

In een eerste fase zou de gewone fiscale fraude kunnen geregulariseerd worden.

De nieuwe fiscale amnestie biedt aan iedereen de kans om opnieuw zwarte centen uit gewone fiscale fraude te regulariseren zelfs als men al gebruik gemaakt heeft van de fiscale regularisatie die nu bestaat. Daarmee wordt het duidelijke voorschrift dat een regularisatieaangifte slechts één keer mocht ingediend worden buiten werking gesteld.
Er zijn immers nogal wat aangevers die hun regularisatie hebben beperkt tot de fiscaal niet-verjaarde inkomsten, en die zodoende slechts aangifte hebben gedaan van de voorbije zeven jaren.

Het nieuw rondje fiscale amnestie wil de fiscale zondaar stimuleren om verder terug te gaan in het verleden …

Het nieuw boetetarief voor de roerende inkomsten dat zal worden toegepast wordt opgetrokken.
Het boetetarief zal verhogen van 10 % naar 15 %. Een verhoging met de helft dus. Het betreft echter geen proportionele boete maar een ‘absolute’ boete, die berekend wordt op het bedrag van de ontdoken interesten en dividenden
(zoals in de huidige regularisatie het geval is). Dat wil zeggen dat een ontdoken interest die normaal belastbaar is aan 15 % roerende voorheffing, in het nieuwe systeem aan een heffing van 30 % wordt onderworpen (15 % RV plus 15 % boete). Voor dividenden wordt dat 25 % RV plus 15 % boete.

Daarnaast zou er een heffing komen van 30 % voor kapitaal waarvan men de oorsprong niet kan verklaren.
Voortaan moet men immers een ‘attest van oorsprong’ kunnen voorleggen. Wie dat niet kan, zou mits betaling van 30 %  het kapitaal toch kunnen regulariseren.

De combinatie van deze maatregelen doet de rekening aardig oplopen.

Iemand heeft in 2010 van een Luxemburgse rekening van 1 miljoen euro alléén de interesten van de laatste zeven jaar ten belope 140.000  euro geregulariseerd waarop een heffing van 25 % werd betaald. Men zou dus voor het onderliggend kapitaal van 860.000 euro alsnog in aanmerking kunnen komen voor een nieuw rondje fiscale amnestie - tenzij men de fiscale oorsprong van dat kapitaal kan verklaren natuurlijk. In de gevallen dat dit niet kan zal het nuttig zijn om het oude regularisatiedossier opnieuw in te dienen om over het deel van dat kapitaal waarvan men de een fiscale oorsprong niet kan verklaren de nieuwe heffing van 30 % te betalen.

Een belangrijk argument om van deze extra aangiftemogelijkheid gebruik te maken, is het voornemen van de regering om de aangifteplicht in de personenbelasting in te voeren voor buitenlandse vermogensverzekeringen in de vorm van een
Tak 21 of Tak 23; zoals nu al het geval is voor een buitenlandse bankrekening. Wie de fiscale oorsprong van de bedragen die in de buitenlandse vermogensverzekering zijn gestort niet zou kunnen verklaren bij een daaropvolgende fiscale controle kan geconfronteerd worden met de vaststelling van een indiciair tekort in het beste geval of zelfs een strafonderzoek in het slechtste geval. In de veronderstelling dat de premiebetaling aan de verzekeringsmaatschappij gekwalificeerd kan worden als een omzetting of overdracht met de bedoeling de illegale herkomst van de fondsen te verbergen of te verdoezelen is de vervolging voor een witwasmisdrijf mogelijk waarvoor de uitzondering van gewone fiscale fraude voor eventuele begiftigden niet geldt. Wie zich in zo’n scenario bevindt, doet er dus goed aan te overwegen de betaalde premies alsnog aan een nieuw rondje fiscale amnestie te onderwerpen zodat de begiftigden toch maar niet bloot zouden gesteld worden aan enige vervolging …

Belangrijk is ook nog dat m.b.t. ontdoken beroepsinkomsten de sociale bijdragen zullen kunnen worden geregulariseerd. Dat was bij de EBA 2004 ook al het geval, maar dat werd voor de fiscale regularisatie 2006 niet in de wet opgenomen.
Dat zou met de nieuwe fiscale amnestie worden gecorrigeerd, zodat zwarte lonen zowel fiscaal als wat de sociale bijdragen betreft kunnen worden geregulariseerd.

Ook voor ernstige fiscale fraude

In een tweede fase zou men zwaardere vormen van fraude, die nu nog zijn uitgesloten, kunnen regulariseren.

Er zou een tarief gelden van 35 % voor de ‘ernstige en georganiseerde fiscale fraude’. Ook zou het tarief van 35 % gelden voor de fiscaal verjaarde fiscale fraude. Daarnaast zou de boete voor fiscaal niet-verjaarde fraude verder stijgen naar 20 %.

Die maatregel moet het mogelijk maken om inkomsten die voortkomen uit ernstige en georganiseerde fiscale fraude, misbruik van vennootschapsgoederen en misbruik van vertrouwen, te regulariseren mits betaling van een heffing van 35 %.

Ons advies 

Inklaren nu het mogelijk is. Wat ooit beoefend werd als een nationale sport (nl. de belastingen ontduiken), wordt nu strafrechtelijk gesanctioneerd. Desgevallend kan een gevangenisstraf en zelfs een verbeurdverklaring van de frauduleuze vermogensvoordelen worden uitgesproken. Dat is veel erger dan “vrijwillig” 35 % te betalen in de nieuwe fiscale amnestie. 

Of het nieuwe rondje fiscale amnestie echt wel de laatste kans zal zijn om de fiscale zonden uit het verleden op te biechten is inderdaad nog de vraag. Maar wat wel zeker is, is dat het nooit meer aan dergelijke goedkope tarieven zal kunnen.
Over de tijd heen merken we dat de operaties fiscale amnestie steeds strenger worden en dat een boete van 6 of 9 % (anno 2004) al geëvolueerd is naar een boete van 35 %. Eén zaak moet dus toch wel duidelijk zijn: dat de fiscale amnestie anno 2013 zeker de laatste kans biedt het aan zo’n “ goedkoop” tarief te doen.
 

Velen zullen misschien bedenkelijk kijken bij deze opmerking. 35 % is veel. Maar wat is het alternatief? Immers om de hoek loert vanaf AJ 2014 de aangifteplicht van de buitenlandse vermogensverzekering en kan desgevallend de volledige verbeurdverklaring worden uitgesproken van de vermogens die hun oorsprong vinden in fiscale fraude … En dan is men alles kwijt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn . 

Werner Niemegeers - Fiscaal Advocaat

 

 
Bebotax BV
Steenweg Deinze 124 B
B-9810 Nazareth - Belgiƫ

+32 (0)9 384 93 39
webmaster@bebotax.com
RPR Gent afd. Gent - BTW BE 0438.569.761
Belangrijke informatie
Disclaimer
Laatst gewijzigd : 12/07/2023